cio:Vdraft 2.0.0 Ontwerp CiO: verschil tussen versies
(→Inleiding) |
(→Queryparameters) |
||
Regel 91: | Regel 91: | ||
===Queryparameters=== | ===Queryparameters=== | ||
+ | In usecase 1 en usecase 4 wordt gebruik gemaakt van raadplegen. Voor het raadplegen van gegevens kunnen drie queryparameters worden gebruikt. Deze worden hieronder toegelicht. | ||
+ | * Patiëntidentificatienummer: Het gebruik van een patiëntidentificatienummer is bij het raadplegen verplicht. | ||
+ | * Identificatie: Het is mogelijk om specifieke instantiaties van de CiO bouwstenen op te vragen. In de dataset wordt hiervoor één dataelement gebruikt. In dit element kan het identificatienummer van de relevante bouwsteen worden opgegeven. Het is om het even of het gaat om het identificatienummer van een Alert, BewakingBesluit, Reactie of Overgevoeligheid. Hetzelfde gegevenselement wordt hier gebruikt ongeacht het type bouwsteen wat wordt opgevraagd. | ||
+ | * Peildatum: De peildatum kan worden gebruikt om bouwstenen op te vragen na een bepaalde datum. De peildatum wordt hier bedoeld als de datum waarop de bouwsteen ingaat. In het geval van een BewakingBesluit is dat de BesluitIngangsDatumTijd. Bij een Alert gaat het om de BeginDatumTijd. Voor Overgevoeligheid en Reactie geldt de AandoeningBeginDatumTijd. | ||
===Reikwijdte informatiestandaard=== | ===Reikwijdte informatiestandaard=== |
Versie van 12 dec 2023 om 15:18
This article or section is in the middle of an expansion or major restructuring and is not yet ready for use. |
Inhoud
- 1 Inleiding
- 1.1 Algemeen
- 1.2 Doelgroep
- 1.3 Kaders en uitgangspunten
- 1.4 Kwalificatie
- 2 Usecases
- 2.1 Algemeen
- 2.2 Usecase 1: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties bij patiëntcontact of voorschrijven
- 2.3 Usecase 2: Zorgverlener stuurt contra-indicatie(s) in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming
- 2.4 Usecase 3: Voorstel Contra-indicatie (VCI)
- 2.5 Usecase 4: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde bewakingsbesluiten met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie.
- 2.6 Usecase 5: Zorgverlener stuurt bewakingsbesluit(en) met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie bij het ontbreken van patiënttoestemming.
- 3 Release Notes
1 Inleiding
1.1 Algemeen
Deze wiki-pagina beschrijft het functioneel ontwerp (FO) van de informatiestandaard Contra-indicaties en Overgevoeligheden (CiO). Voor meer informatie over de actuele informatiestandaarden, zie Hoofdpagina Nictiz informatiestandaarden.
Een FO beschrijft voor alle uitwisselscenario’s, ook wel usecases genoemd, de transacties, transactiegroepen, systemen, systeemrollen en bedrijfsrollen van zorgverleners of patiënten. Eisen worden gesteld voor de functionaliteiten van ‘beschikbaarstellen’, ‘raadplegen’, ‘sturen’ en ‘ontvangen’. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op wat een usecase inhoudt. Per usecase zijn nadere details beschreven. Voor de definities van de begrippen die voorkomen in het FO wordt verwezen naar de begrippenlijst op de Nictiz-website.
De informatiestandaard CiO heeft betrekking op het uitwisselen van gegevens over contra-indicaties en overgevoeligheden. De uitwisseling beperkt zich op dit moment alleen tot gegevens die nodig zijn voor de bewaking op medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden. Deze bewaking staat beschreven in de zorgbrede richtlijn/ kwaliteitsstandaard "Overdracht van medicatiegegevens in de keten" (2019). Zie hiervoor paragraaf 1.3.1.
1.2 Doelgroep
Dit FO is geschreven voor iedereen die betrokken is bij het realiseren van oplossingen voor de uitwisseling van gegevens over medicatiebewaking op contra-indicaties en overgevoeligheden in de zorg, bijvoorbeeld:
- Productmanagers van informatiestandaarden, informatiearchitecten, softwareontwikkelaars, testers van XIS-softwareleveranciers
- Beroeps- en regio-organisaties in de zorg
- Standards Development Organizations (SDOs), o.a. het Nederlands Normalisatie Instituut/Stichting Nederlands Elektronisch Comité (NEN) en ZorgInstituut Nederland (ZiN)
- Z-Index en Stichting Health Base (SHB)
- Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz)
1.3 Kaders en uitgangspunten
1.3.1 Richtlijn en zorgproces
Sectorbreed is de huidige richtlijn/ kwaliteitsstandaard "Overdracht van medicatiegegevens in de keten" (2019) leidend voor de uitwisseling van gegevens over medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden. Deze richtlijn is van toepassing op elke situatie waarin medicatie wordt voorgeschreven, gewijzigd of gestopt en op elke situatie waarin farmaceutische zorg wordt verleend en medicatie ter hand wordt gesteld of toegediend. De richtlijn noemt medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden als verplichte onderdelen van de basisset medicatiegegevens. (NB De richtlijn noemt bij het begrip geneesmiddelovergevoeligheid ook de bewoordingen intolerantie, allergieën en ernstige bijwerkingen en omschrijft het als "overgevoeligheid op een specifiek geneesmiddel, een groep van geneesmiddelen, of hulpstoffen die verwerkt zijn in handelsproducten"). In de richtlijn wordt verwezen naar eerder verschenen richtlijnen zoals de KNMP-richtlijn "Medicatiebewaking" (2016). In deze KNMP-richtlijn werd de medicatiebewaking voor o.a. contra-indicaties en overgevoeligheden al vermeld. Op dit moment zijn sectorbreed al veel gegevens over medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden t.b.v. de medicatiebewaking vastgelegd.
Voorheen werden enkele gegevens over medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden al uitgewisseld via de versies 6.12 en 9.07 van de informatiestandaard Medicatieproces (MP), onderdeel van het programma Medicatieoverdracht. Deze vastgelegde gegevens konden echter nog niet tussen alle zorgverleners in heel Nederland worden uitgewisseld. Daarnaast was er ook behoefte aan het kunnen inzien van alle historisch vastgelegde gegevens en welke gegevens actueel zijn. Binnen programma Medicatieoverdracht is nu dus een aparte informatiestandaard CiO ontwikkeld die deze mogelijkheden wel heeft. NB: Het ontwikkelen van software die op basis van vastgelegde gegevens over medicatie contra-indicatie en geneesmiddelenovergevoeligheden waarschuwingssignalen geeft a.d.h.v. beslisregels, staat buiten de scope van de informatiestandaard CiO.
Het uitwisselen van gegevens in de zorg vindt plaats binnen het wettelijk kader van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Het wettelijk kader bepaalt wanneer gegevens beschikbaargesteld kunnen worden en wanneer deze kunnen worden gestuurd. Behandeling van het wettelijk kader valt buiten dit FO. Uit het wettelijk kader volgende afspraken over autorisatie wie wanneer welke gegevens kan uitwisselen staan in de “Autorisatierichtlijn medicatieveiligheid” (2020). Meer achtergrond is ook te vinden in “Gedragscode Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg” (2019).
1.3.1.1 Reeds bestaande registraties vóór implementatie van de informatiestandaard CiO
De gegevens over medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden die voor implementatie van deze informatiestandaard zijn vastgelegd, maken gebruik van in breed verband gebruikte indelingen en terminologieën (lijsten, categorisaties, indelingen etc.). De informatiestandaard CiO gebruikt in ieder geval ook deze indelingen en terminologieën.
- Voor medicatie contra-indicaties bestaat de lijst Nationale Classificatie Contra-Indicaties/ Voorzorgen (NCI-lijst). De NCI-lijst is in beheer bij de werkgroep NCI-lijst met afvaardiging vanuit KNMP, NHG, SHB, NVZA, FMS en Nictiz. De NCI-lijst is gecodeerd en
- In de G-standaard van Z-Index opgenomen als Thesaurus 40 met de term ‘contra-indicatieaard’.
- In de Pharmabase van Stichting HealthBase (SHB) opgenomen als 'CI-naam'.
- NB: Voor medicatie contra-indicatie worden de codelijsten gefaciliteerd die zijn gebaseerd op de lijsten van de G-Standaard en Pharmabase. De coderingen gebaseerd op lijsten van de G-Standaard zijn verplicht, die van de lijsten van SHB optioneel.
- NB: De Thesaurus 40 van de G-standaard en de 'CI-naam' van SHB zijn praktisch 1:1 te vertalen naar de NCI-lijst.
- Voor geneesmiddelovergevoeligheden hebben KNMP, NVZA, FMS, NHG en SHB in het project "Informatie-uitwisseling geneesmiddelovergevoeligheden" in opdracht en met medewerking van Nictiz afspraken gebundeld in het document "Registratie en overdracht geneesmiddelovergevoeligheden" (2017). Hierin worden de begrippen overgevoeligheid, overgevoeligheidsreactie, allergie (type-B bijwerking), niet-allergische overgevoeligheid (intolerantie) (type-B bijwerking) en bijwerking (type-A bijwerking) genoemd.
- Voor het vastleggen van een geneesmiddelovergevoeligheid wordt het kenmerk geneesmiddel gebruikt van de coderingen van de G-standaard en SHB.
- Z-Index beschrijft in de implementatierichtlijn "Allergieën en ongewenste middelen" (2022) hoe de zorgverlener de G-Standaard softwarematig kan inzetten bij de bewaking op overgevoeligheden voor geneesmiddelen. Uitwisseling van geneesmiddelovergevoeligheden via coderingen in de G-Standaard kan op het niveau van stofnaam, stofnaam en toedieningsweg, en handelsproduct (respectievelijk SNK-, SSK- en HPK-niveau) en op geneesmiddelgroepsniveau (Thesaurus 122).
- De Pharmabase van SHB biedt mogelijkheden om overgevoeligheden te registreren op handelsproductniveau, op generiek niveau en op stofgroepniveau. Inhoudelijk worden zorgverleners ondersteund door de OV teksten in Commentaren Medicatiebewaking (inlog vereist), het naslagwerk van SHB over medicatiebewaking. In deze teksten zijn de inhoudelijke overwegingen rondom de samenstelling van OV-groepen vastgelegd en te raadplegen.
- NB: Voor geneesmiddelovergevoeligheid worden de codelijsten van de G-Standaard en Pharmabase gefaciliteerd. Bij de laatste is gekozen voor verplichte uitwisseling via de G-Standaard, waarbij het optioneel is om SHB-coderingen uit Pharmabase uit te wisselen.
- Z-Index en SHB hebben een eigen werkwijze om te komen tot een indeling voor geneesmiddelovergevoeligheden op groepsniveau. Hierdoor verschillen groepen met dezelfde naam en bevatten de databases over en weer groepen die niet in de ander voorkomen. In de huidige structuur zijn de overgevoeligheden vastgelegd op grond van de groepsindeling van Z-Index en SHB niet goed uitwisselbaar. Voor het gremium waarin wordt gewerkt aan een oplossing.
- Voor het vastleggen van een geneesmiddelovergevoeligheid wordt het kenmerk geneesmiddel gebruikt van de coderingen van de G-standaard en SHB.
1.3.1.2 Aanvullende definities op de richtlijn
Voor medicatie contra-indicatie en geneesmiddelovergevoeligheid zijn in aanvulling op de richtlijn/ kwaliteitsstandaard "Overdracht van medicatiegegevens in de keten" (2019) vanuit twee werkgroepen met experts definities geformuleerd. Gremia die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van deze informatiestandaard en het beheer daarvan staan beschreven in het "Concept Beheerdocument CiO"
1.3.1.3 Medicatie contra-indicatie
De aanvullend geformuleerde definitie voor een medicatie contra-indicatie is
- Een aandoening of kenmerk van een patiënt waarbij bepaalde geneesmiddelen niet, of alleen onder bepaalde voorwaarden, mogen worden toegepast.
- NB: Contra-indicaties bestaan ook in andere contexten (bv geen röntgenfoto bij zwangerschap). In dit document wordt met contra-indicatie altijd een medicatie contra-indicatie bedoeld.
1.3.1.4 Overgevoeligheid, geneesmiddelovergevoeligheid en reactie
De aanvullend geformuleerde definitie voor een overgevoeligheid is
- Een stof, groep stoffen waarop bewaakt wordt zodat een overgevoeligheidsreactie kan worden voorkómen ofwel kan worden beheerst.
- Wat hier overgevoeligheidsreactie wordt genoemd, hoeft niet een bewezen relatie te hebben met de stof, of groep stoffen. En wat hier overgevoeligheid wordt genoemd, hoeft niet bevestigd te zijn door diagnostiek.
- Het bewaken is een ander concept dan een gestelde diagnose.
- Een overgevoeligheid kan een allergie (type-B bijwerking), een niet-allergische overgevoeligheid (intolerantie of type-B bijwerking), of een bijwerking (type-A bijwerking) zijn. Voor de in deze informatiestandaard beschreven zorgbrede gegevensuitwisseling over bewaken hoeven zorgverleners deze types niet te onderscheiden of nader te diagnosticeren.
- Wat hier overgevoeligheidsreactie wordt genoemd, hoeft niet een bewezen relatie te hebben met de stof, of groep stoffen. En wat hier overgevoeligheid wordt genoemd, hoeft niet bevestigd te zijn door diagnostiek.
Omdat tijdens ontwikkeling van de informatiestandaard is gekozen eerst te focussen op geneesmiddelen, volgt hieruit dat de definitie voor een geneesmiddelovergevoeligheid is
- Een geneesmiddel, een groep geneesmiddelen of een hulpstof waarop bewaakt wordt zodat een overgevoeligheidsreactie kan worden voorkómen ofwel kan worden beheerst.
- NB: In de richtlijn is expliciet aangegeven dat uitwisseling van gegevens over overgevoeligheid voor hulpstoffen ook plaats dient te vinden. Daarom is dit toegevoegd aan de definitie.
De aanvullend geformuleerde definitie van een reactie is
- Een waarneming van een ongewenst effect bij een patiënt na een gebruikelijke blootstelling aan een stof.
Omdat tijdens ontwikkeling van de informatiestandaard is gekozen eerst te focussen op geneesmiddelen, volgt hieruit dat de definitie voor een reactie bij een geneesmiddelovergevoeligheid is
- Een waarneming van een ongewenst effect bij een patiënt na een gebruikelijke blootstelling aan een geneesmiddel.
Een zorgverlener kan de waarneming van een ongewenst effect bij een patiënt na een gebruikelijke blootstelling aan een stof in zijn eigen systeem vastleggen als een reactie. De gegevens van alleen de reactie kunnen niet worden uitgewisseld. Pas indien de zorgverlener wil bewaken en tevens een overgevoeligheid registreert, dan worden gegevens van de reactie mét die van de overgevoeligheid, uitgewisseld. Als er bij een geneesmiddelovergevoeligheid één (of meerdere) reactie(s) is (zijn) vastgelegd, bevat de geneesmiddelovergevoeligheid bij uitwisseling dus altijd de gegevens over de reactie(s). Normaliter worden gegevens die zijn gekopieerd naar het eigen systeem niet beschikbaar gesteld aan een raadplegende zorgverlener.
Daarop bestaan uitzonderingen voor reacties. Bijvoorbeeld: Een geneesmiddel X hoort bij geneesmiddelgroep A. Zorgverlener 1 legt in systeem 1 een overgevoeligheid vast op groep A met gegevens over een reactie op geneesmiddel X. Zorgverlener 2 kopieert de gegevens van de reactie op geneesmiddel X naar zijn eigen systeem en legt een (nieuwe) overgevoeligheid vast op (alleen) geneesmiddel X. Hij sluit de overgevoeligheid op groep A af. Zorgverlener 2 stelt vanuit systeem 2 overgevoeligheid op geneesmiddel X met de gekopieerde gegevens van de reactie op geneesmiddel X beschikbaar.
In een dataset is het mogelijk relaties te leggen met gegevens die via een andere informatiestandaard zijn vastgelegd. Voor de dataset CiO is op dit moment een relatie gelegd tussen de reactie en de medicamenteuze behandeling. Hierdoor kan een zorgverlener de reactie relateren aan de volgende gegevens van de medicamenteuze behandeling: medicatieafspraak, toedieningsafspraak, medicatietoediening of medicatiegebruik. Op deze manier kan de zorgverlener gegevens zien van de medicatieafspraak, de verstrekking, de toediening en het gebruik.
1.3.1.5 Opschonen en actueel houden van systemen
Manieren om de gegevens in de systemen actueel te houden zijn
- Medicatie contra-indicatie afsluiten
Veel contra-indicaties zijn gedurende het gehele leven aanwezig. Echter, sommigen zijn veranderlijk of eindig, zoals een zwangerschap. Bij het afsluiten van de contra-indicatie legt het systeem de datum van afsluiten vast. Dan is in het systeem duidelijk dat de contra-indicatie niet meer van toepassing is.
- Geneesmiddelovergevoeligheid afsluiten
Een eerder vastgelegde overgevoeligheid kan onwaar blijken, of overgaan. Bij het afsluiten van een overgevoeligheid legt het systeem de datum van afsluiten vast. Dan is in het systeem duidelijk dat de overgevoeligheid niet meer van toepassing is.
Als het systeem een datum en tijd van afsluiten vastlegt, neemt het systeem enkele eerdere gegevens over de contra-indicatie of overgevoeligheid over in deze laatste instantiatie (EersteAuteur en StartBewakingDatumTijd). In deze laatste instantiatie met datum en tijd van afsluiten wordt tevens een relatie gelegd naar de eerdere instantiatie in het eigen systeem.
1.3.2 Afleidingsregels: Consolidatie tot één overzicht met medicatie contra-indicaties en geneesmiddelovergevoeligheden
Vooralsnog geldt in een systeem, en ook na gegevensuitwisseling tussen de systemen: de gegevens die het laatst zijn vastgelegd zijn waar. Daarom is het uitgangspunt dat een zorgverlener altijd de gehele historie raadpleegt voordat hij voorschrijft/ verstrekt en ook altijd zijn gegevens (inclusief historie) beschikbaar stelt. Bij het raadplegen maakt het systeem opnieuw een overzicht van alle gegevens die in de keten op verschillende tijdstippen in de bronsystemen zijn vastgelegd. Als dit niet zou gebeuren, zouden voor een patiënt verschillende ‘waarheden’ over een overgevoeligheid of contra-indicatie kunnen ontstaan. Over situaties waarin de toestemming van de patiënt voor uitwisseling van gegevens ontbreekt, is op dit moment nog niet alles uitgekristalliseerd.
1.3.3 Objecten en relaties
1.3.4 Queryparameters
In usecase 1 en usecase 4 wordt gebruik gemaakt van raadplegen. Voor het raadplegen van gegevens kunnen drie queryparameters worden gebruikt. Deze worden hieronder toegelicht.
- Patiëntidentificatienummer: Het gebruik van een patiëntidentificatienummer is bij het raadplegen verplicht.
- Identificatie: Het is mogelijk om specifieke instantiaties van de CiO bouwstenen op te vragen. In de dataset wordt hiervoor één dataelement gebruikt. In dit element kan het identificatienummer van de relevante bouwsteen worden opgegeven. Het is om het even of het gaat om het identificatienummer van een Alert, BewakingBesluit, Reactie of Overgevoeligheid. Hetzelfde gegevenselement wordt hier gebruikt ongeacht het type bouwsteen wat wordt opgevraagd.
- Peildatum: De peildatum kan worden gebruikt om bouwstenen op te vragen na een bepaalde datum. De peildatum wordt hier bedoeld als de datum waarop de bouwsteen ingaat. In het geval van een BewakingBesluit is dat de BesluitIngangsDatumTijd. Bij een Alert gaat het om de BeginDatumTijd. Voor Overgevoeligheid en Reactie geldt de AandoeningBeginDatumTijd.
1.3.5 Reikwijdte informatiestandaard
De reikwijdte van deze informatiestandaard beslaat de functionele beschrijvingen en de dataset voor alle gegevensuitwisselingen binnen het in 1.3.1. beschreven zorgproces.
1.3.6 Infrastructuur
De berichten beschreven in deze informatiestandaard kunnen over elke willekeurige infrastructuur worden getransporteerd. Een informatiestandaard is infrastructuuronafhankelijk.
1.4 Kwalificatie
Op basis van dit FO en de daarbij behorende dataset wordt een kwalificatiescript opgesteld. Een kwalificatie bij Nictiz vindt plaats per systeemrol. Voor meer informatie zie Nictiz-kwalificaties of stuur een mail naar kwalificatie@nictiz.nl. De kwalificatiescripts zijn te vinden op Kwalificatiescripts CiO. Nictiz biedt leveranciers de mogelijkheid hun producten en diensten te laten testen op correcte implementatie van informatiestandaarden. Voor meer informatie over het testen met de simulator vanuit ART-DECOR: Testen met ART-DECOR.
2 Usecases
Een usecase is een specifieke beschrijving van een praktijksituatie in de zorg waarbij voor een concrete situatie het uitwisselen van informatie wordt beschreven aan de hand van actoren (mensen, systemen) en transacties (welke informatie wordt wanneer uitgewisseld). Een usecase is een verbijzondering van een specifiek onderdeel van het zorgproces. Een informatiestandaard kan bestaan uit één of meerdere usecases. Iedere usecase koppelt met een scenario in ART-DECOR. Een scenario bestaat uit transacties in een bepaalde volgorde die nodig zijn om communicatie in een zgn. bedrijfsproces (zorgproces) te realiseren. Wanneer verschillende usecases gebruik maken van hetzelfde scenario kan een andere indeling gewenst zijn, bijvoorbeeld op basis van proces. In dit FO wordt elke usecase geanalyseerd en uitgewerkt.
2.1 Algemeen
Hoofdstuk 2 bevat verschillende usecases voor zowel medicatie contra-indicatie als bewakingsbesluiten in het kader van een geneesmiddelovergevoeligheid. Voor de eenvoud wordt in de tekst alleen gesproken over uitwisseling van gegevens van één contra-indicatie of van één bewakingsbesluit. Dit kunnen ook gegevens over meer contra-indicaties en overgevoeligheden tegelijk zijn. Het proces van gegevensuitwisseling verloopt daarbij hetzelfde.
De volgende usecases worden geanalyseerd en uitgewerkt:
- Usecase 1 Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties bij patiëntcontact of voorschrijven (PULL).
- Usecase 2 Zorgverlener stuurt contra-indicatie(s) in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming (PUSH).
- Usecase 3 Voorstel Contra-indicatie (VCI) (PUSH)
- Usecase 4 Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde bewakingsbesluiten met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie. (PULL).
- Usecase 5 Zorgverlener stuurt bewakingsbesluit(en) met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie. (PUSH).
Voor de zorgverlener kan ook de zorgaanbieder worden gelezen. Dit kan relevant zijn in situaties waarbij zorgverleners regelmatig veranderen, zoals in de thuiszorg.
2.2 Usecase 1: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties bij patiëntcontact of voorschrijven
2.2.1 Doel en relevantie
Een zorgverlener die een bepaald geneesmiddel wil voorschrijven/ verstrekken krijgt inzicht in gegevens over een contra-indicatie die door andere zorgverleners zijn vastgelegd en beschikbaargesteld. Alleen met een actueel en volledig overzicht kan een zorgverlener bij het voorschrijven/verstrekken goed de medicatiebewaking doen. Ook voor toedieners kan het bij patiëntcontact relevant zijn om contra-indicaties te raadplegen. Zie onderstaande ‘patient journey’ voor de relevantie van deze usecase.
Patient journey: Raadplegen van beschikbaargestelde gegevens over o.a. medicatie contra-indicaties bij verstrekking van gewijzigde medicatie.
Een patiënt komt bij de apotheek met een recept voor gewijzigde medicatie voor de behandeling van diabetes mellitus. Voor het ter hand stellen van de medicatie vraagt de apotheker gegevens van het medicatieoverzicht van de patiënt op (door te 'raadplegen'). Onderdeel van het medicatie-overzicht zijn de medicatie contra-indicaties. De apotheker ziet dat naast de reeds eerder in zijn informatiesysteem vastgelegde diabetes, een nieuwe medicatie contra-indicatie is vastgelegd door de cardioloog: ischemische hartziekten. (De gegevens hiervan zijn door de cardioloog beschikbaar gesteld). De apotheker neemt de gegevens van de nieuwe medicatie contra-indicatie over in zijn eigen informatiesysteem. Op deze manier heeft de apotheker beschikking over door andere zorgverleners vastgelegde gegevens over medicatie contra-indicaties en kan hierop medicatiebewaking plaatsvinden.
2.2.2 Proces en context
Preproces
- Meerdere individuele zorgverlener-vastleggers leggen gegevens vast over een contra-indicatie in hun eigen informatiesysteem (XIS).
- In hun systemen is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.
Proces
- Deze individuele zorgverleners-vastleggers stellen die gegevens beschikbaar.
- De zorgverlener-opvrager raadpleegt via zijn systeem de systemen van de beschikbaarstellende zorgverleners voor de vastgelegde gegevens over deze contra-indicatie bij dit patiëntidentificatienummer.
- Bij het raadplegen kan hij indien noodzakelijk met een peildatum aangeven vanaf welke datum hij dit doet.
- Het systeem van de zorgverlener-opvrager ontvangt alle berichten en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.
Postproces
- De zorgverlener-opvrager neemt de gegevens over de contra-indicatie over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.
2.2.3 Bedrijfsrollen en Unified Modelling Language (UML) activiteitendiagram
Deze usecase kent twee bedrijfsrollen. Tabel 1 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen de usecase Zorgverlener raadpleegt contra-indicaties bij patiëntcontact of voorschrijven.
Tabel 1. Bedrijfsrollen usecase 1
Bedrijfsrol (actor) | Activiteit |
---|---|
Vastlegger
(van gegevens over contra-indicatie) |
Stelt de vastgelegde gegevens over een contra-indicatie beschikbaar aan de keten |
Opvrager | Raadpleegt gegevens over een contra-indicatie bij de vastlegger |
Figuur 1 toont de bedrijfsrollen en de activiteiten die zij uitvoeren.
Figuur 1. Activiteitendiagram usecase 1
2.2.4 Informatieoverdracht
2.2.4.1 Systemen & Systeemrollen
Alle bedrijfsrollen (vastlegger, opvrager) maken ieder gebruik van een informatiesysteem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken. In usecase 1 geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:
- CIO-CIR: ContraIndicatieRaadplegendSysteem; of
- CIO-CIB: ContraIndicatieBeschikbaarstellendSysteem
Zie ook figuur 2.
Figuur 2. Componentendiagram usecase 1
2.2.4.2 Transacties & Transactiegroepen
Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep. Voor usecase 1 wordt gebruik gemaakt van de transactiegroep Contra-indicatie (PULL) , het raadplegen en beschikbaarstellen van contra-indicaties.
Figuur 3 toont de samenhang tussen de bedrijfsrollen, bedrijfsprocessen, systeemrollen, transacties en transactiegroepen die onderdeel uitmaken van usecase 1.
Figuur 3. Usecasediagram usecase 1
Zoals zichtbaar is in bovenstaande afbeelding, hebben sommige bedrijfsactiviteiten een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep.
De gegevens die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR.
2.2.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen
Het overzicht in tabel 2 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Tabel 2. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor Contra-indicatie raadplegen en beschikbaarstellen
Usecase | Transactiegroep | Transactie | Systeemrol | Systeem | Bedrijfsrol |
---|---|---|---|---|---|
Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties bij patiëntcontact of voorschrijven | Contra-indicatie (PULL) | Raadplegen contra-indicatie | CIO-CIR | XIS | Opvrager |
Beschikbaarstellen contra-indicatie | CIO-CIB | XIS | Vastlegger |
2.3 Usecase 2: Zorgverlener stuurt contra-indicatie(s) in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming
2.3.1 Doel en relevantie
Een zorgverlener die gegevens over een contra-indicatie heeft vastgelegd, stelt een andere zorgverlener, hier actief van op de hoogte. De keuze voor actief sturen van gegevens hangt samen met de manier hoe de wetgeving naar de praktijk wordt vertaald (zie hiervoor paragraaf 1.3.1). Het gebruikelijke proces is om gegevens beschikbaar te stellen en te raadplegen. Is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld bij het ontbreken van patiënttoestemming, dan kan ervoor gekozen worden om gegevens actief te versturen naar een andere zorgverlener. Door gegevens over een contra-indicatie actief aan een andere zorgverlener te sturen, kan deze hier rekening mee houden bij het bestaande voorschrijf- / verstrekkingbeleid wanneer deze gegevens niet via beschikbaarstellen en raadplegen op te halen zijn.
Patient journey: Sturen van gegevens over medicatie contra-indicaties bij ontbreken van patiënttoestemming. Een patiënte komt bij de huisarts en meldt daar zwanger te zijn. De huisarts legt dit vast als medicatie contra-indicatie in het HIS. De patiënte heeft geen toestemming gegeven voor het beschikbaarstellen en raadplegen van haar medische gegevens. De huisarts vindt toch dat de cardioloog waarmee patiënten een behandelrelatie heeft op de hoogte moet zijn van deze contra-indicatie. De huisarts stuurt daarom actief de contra-indicatie naar deze cardioloog.
2.3.2 Proces en context
Preproces
- De zorgverlener-verstuurder heeft bij patiëntcontact geraadpleegd welke gegevens over een contra-indicatie beschikbaar zijn.
- Hij legt nog niet aanwezige actuele gegevens over contra-indicaties vast in het eigen informatiesysteem.
- In zijn systeem is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.
- In zijn systeem is aangegeven dat de patiënt geen toestemming geeft voor het beschikbaarstellen van gegevens.
Proces
- De zorgverlener-verstuurder stuurt via zijn systeem de actuele gegevens over de contra-indicatie naar het systeem van de andere zorgverlener.
- Het systeem van de zorgverlener-ontvanger ontvangt het bericht en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.
Postproces
- Het ontvangende systeem stuurt een technische ontvangstbevestiging terug naar het sturende systeem.
- De zorgverlener-ontvanger neemt de gegevens over de contra-indicatie over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.
2.3.3 Bedrijfsrollen en Unified Modelling Language (UML) activiteitendiagram
De usecase kent twee bedrijfsrollen. Tabel 3 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen de usecase Zorgverlener stuurt contra-indicatie(s) in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming
Tabel 3. Bedrijfsrollen usecase 2
Bedrijfsrol (actor) | Activiteit |
---|---|
Verstuurder
(van gegevens over contra-indicatie) |
Stuurt de vastgelegde gegevens over een contra-indicatie naar de ontvanger |
Ontvanger | Ontvangt de gegevens over een contra-indicatie van de verstuurder |
Figuur 4 toont de activiteiten die de bedrijfsrollen uitvoeren.
Figuur 4. Activiteitendiagram usecase 2
2.3.4 Informatieoverdracht
2.3.4.1 Systemen & Systeemrollen
Alle bedrijfsrollen (verstuurder, bewaker) maken gebruik van een systeem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken. In usecase 2 geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:
- CIO-CIS: ContraIndicatieSturendSysteem; of
- CIO-CIO: ContraIndicatieOntvangendSysteem.
Zie ook figuur 5.
Figuur 5. Componentendiagram usecase 2
2.3.4.2 Transacties & Transactiegroepen
Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep. Voor usecase 2 wordt gebruik gemaakt van de transactiegroep Contra-indicatie (PUSH) , sturen contra-indicatie en ontvangstbevestiging contra-indicatie.
Figuur 6 toont de samenhang tussen de bedrijfsrollen, bedrijfsprocessen, systeemrollen, transacties en transactiegroepen die onderdeel uitmaken van Contra-indicatie sturen en ontvangen.
Figuur 6. Usecasediagram usecase 2
Zoals zichtbaar is in bovenstaande afbeelding, hebben sommige bedrijfsactiviteiten een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep. De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR.
2.3.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen
Het overzicht in tabel 4 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Tabel 4. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor Contra-indicatie sturen en ontvangen
Usecase | Transactiegroep | Transactie | Systeemrol | Systeem | Bedrijfsrol |
---|---|---|---|---|---|
Zorgverlener stuurt contra-indicatie(s) in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming | Contra-indicatie (PUSH) | Sturen contra-indicatie | CIO-CIS | XIS | Verstuurder |
Ontvangen contra-indicatie (sturen technische ontvangstbevestiging) | CIO-CIO | XIS | Ontvanger |
2.4 Usecase 3: Voorstel Contra-indicatie (VCI)
De Use case is nog in ontwikkeling en nog niet geschikt voor gebruik! |
2.5 Usecase 4: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde bewakingsbesluiten met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie.
2.5.1 Doel en Relevantie
Een zorgverlener die een bepaald geneesmiddel wil voorschrijven/ verstrekken krijgt inzicht in stoffen waarop bewaakt wordt in de keten, overgevoeligheden en reacties die bekend zijn bij de patiënt. Alleen met een actueel en volledig overzicht kan een zorgverlener bij voorschrijven/verstrekken goed de medicatiebewaking doen. Ook voor toedieners kan het bij patiëntcontact relevant zijn om deze informatie op te vragen. Zie onderstaande ‘patient journeys’ voor de relevantie van deze usecase.
Patient journey: Raadplegen van beschikbaargestelde gegevens over o.a. geneesmiddelovergevoeligheden bij preoperatieve screening. Een patiënt heeft een afspraak bij de anesthesioloog voor een preoperatieve screening vanwege een geplande liesbreukoperatie. De anesthesioloog vraagt gegevens van het medicatie-overzicht van de patiënt op (door te 'raadplegen'). Hierin staan o.a. de stoffen waarop bewaakt wordt. Een longarts van een ander ziekenhuis heeft bij een eerdere opname voor deze patiënt aldaar gegevens over een geneesmiddelovergevoeligheid voor amoxicilline/ clavulaanzuur vastgelegd evenals het besluit om hierop te bewaken, het middel mag niet meer gegeven worden. De longarts heeft deze informatie beschikbaargesteld. De anesthesioloog neemt de gegevens over deze geneesmiddelovergevoeligheid over in het eigen ziekenhuisinformatiesysteem. Op deze manier kunnen zorgverleners in het ziekenhuis rekening houden met alle stoffen waarop in de keten bewaakt wordt.
Patient journey: Raadplegen van beschikbaargestelde gegevens over o.a. geneesmiddelovergevoeligheden bij verstrekking van gewijzigde medicatie. Een patiënt komt bij de apotheek met een recept voor aanvullende medicatie tegen hoge bloeddruk, voorgeschreven door de cardioloog. Voor het ter hand stellen van de medicatie vraagt de apotheker het medicatie-overzicht op ('raadpleegt'). Hierin staan o.a. de stoffen waarop bewaakt wordt. Een aantal jaar geleden blijkt de huisarts een geneesmiddelovergevoeligheid voor enalapril vastgesteld te hebben, op basis van anamnese. De huisarts heeft hiervoor een Bewakingsbesluit geregistreerd. Deze gegevens stelt de huisarts beschikbaar. De apotheker neemt deze geneesmiddelovergevoeligheid over in het eigen apotheekinformatiesysteem. Zo kan de apotheker rekening houden met alle stoffen waarop in de keten bewaakt wordt.
2.5.2 Proces en Context
Preproces
- De apotheker neemt deze geneesmiddelovergevoeligheid over in het eigen apotheekinformatiesysteem. Zo kan de apotheker rekening houden met alle stoffen waarop in de keten bewaakt wordt.
- In hun systemen is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.
Proces
- Deze individuele zorgverleners-vastleggers stellen die gegevens beschikbaar.
- De zorgverlener-opvrager raadpleegt via zijn systeem de systemen van de beschikbaarstellende zorgverleners voor de vastgelegde gegevens over deze bewakingsbesluiten met evt. overgevoeligheid en de opgetreden reactie(s) bij dit patiëntidentificatienummer.
- Bij het raadplegen kan hij indien noodzakelijk met een peildatum aangeven vanaf welke datum hij dit doet.
- Het systeem van de zorgverlener-opvrager ontvangt alle berichten en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.
Postproces
- De zorgverlener-opvrager neemt de gegevens over de geneesmiddelovergevoeligheid (bewakingsbesluit, overgevoeligheid, reactie) over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.
2.5.3 Bedrijfsrollen en Unified Modeling Language (UML) activiteitendiagram
Deze usecase kent twee bedrijfsrollen. Tabel 5 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen de usecase Zorgverlener raadpleegt bewakingsbesluiten met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie.
Tabel 5. Bedrijfsrollen usecase 4
Bedrijfsrol (actor) | Activiteit |
---|---|
Vastlegger
(van gegevens over bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie) |
Stelt de vastgelegde gegevens over een bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie beschikbaar aan de keten |
Opvrager | Raadpleegt gegevens over een bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie bij de vastlegger |
Figuur 7 toont de bedrijfsrollen en de activiteiten die zij uitvoeren.
Figuur 7. Activiteitendiagram usecase 4
2.5.4 Informatieoverdracht
2.5.4.1 Systemen & Systeemrollen
Alle bedrijfsrollen (vastlegger, bewaker) maken ieder gebruik van een systeem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken. In usecase 4 geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:
- CIO-BBR: BewakingsBesluitRaadplegendSysteem; of
- CIO-BBB: BewakingsBesluitBeschikbaarstellendSysteem
Zie ook figuur 8.
Figuur 8. Componentendiagram usecase 4
2.5.4.2 Transacties & Transactiegroepen
Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep. Voor usecase 4 wordt gebruik gemaakt van de transactiegroep Bewakingsbesluit (PULL) , raadplegen bewakingsbesluit en beschikbaarstellen bewakingsbesluit. Figuur 9 toont de samenhang tussen de bedrijfsrollen, bedrijfsprocessen, systeemrollen transacties en transactiegroepen die onderdeel uitmaken van Overgevoeligheid raadplegen en beschikbaarstellen.
Figuur 9. Usecasediagram usecase 4
Zoals zichtbaar is in bovenstaande afbeelding, hebben sommige bedrijfsactiviteiten een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep. De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR.
2.5.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen
Het overzicht in tabel 6 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Tabel 6. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor Overgevoeligheid incl. bijbehorende reactie(s) raadplegen en beschikbaarstellen
Usecase | Transactiegroep | Transactie | Systeemrol | Systeem | Bedrijfsrol |
---|---|---|---|---|---|
Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde bewakingsbesluiten met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie. | Bewakingsbesluit incl. bijbehorende overgevoeligheden en reacties (PULL) | Raadplegen bewakingsbesluiten incl. bijbehorende overgevoeligheden en reacties | CIO-BBR | XIS | Opvrager |
Beschikbaarstellen bewakingsbesluit incl. bijbehorende overgevoeligheden en reacties | CIO-BBB | XIS | Vastlegger |
2.6 Usecase 5: Zorgverlener stuurt bewakingsbesluit(en) met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie bij het ontbreken van patiënttoestemming.
2.6.1 Doel en Relevantie
Een zorgverlener besluit te bewaken op een stof (geneesmiddel) op basis van een geneesmiddelovergevoeligheid of opgetreden reactie. Deze zorgverlener legt minimaal een bewakingsbesluit vast. De keuze voor actief sturen van gegevens hangt samen met de manier hoe de wetgeving naar de praktijk wordt vertaald (zie hiervoor paragraaf 1.3.1). Door gegevens over bewakingsbesluiten, overgevoeligheden en reacties actief aan een andere zorgverlener te sturen, kan deze hier rekening mee houden bij het bestaande voorschrijf- / verstrekkingbeleid.
2.6.2 Proces en Context
Preproces
- De zorgverlener-verstuurder heeft bij patiëntcontact geraadpleegd welke gegevens over bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie beschikbaar zijn.
- Hij legt nog niet aanwezige actuele gegevens hierover vast in het eigen informatiesysteem.
- In zijn systeem is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.
- In zijn systeem is aangegeven dat de patiënt geen toestemming geeft voor het beschikbaarstellen van gegevens.
Proces
- De zorgverlener-verstuurder stuurt via zijn systeem de actuele gegevens over de bewakingsbesluiten, reacties en overgevoeligheden naar het systeem van de andere zorgverlener.
- Het systeem van de zorgverlener-ontvanger ontvangt het bericht en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.
Postproces
- Het ontvangende systeem stuurt een technische ontvangstbevestiging terug naar het sturende systeem.
- De zorgverlener-ontvanger neemt de gegevens over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.
2.6.3 Bedrijfsrollen en Unified Modeling Language (UML) activiteitendiagram
De usecase kent twee bedrijfsrollen. Tabel 7 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen de usecase Zorgverlener stuurt bewakingsbesluit(en) met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie bij het ontbreken van patiënttoestemming.
Tabel 7. Bedrijfsrollen usecase 5
Bedrijfsrol (actor) | Activiteit |
---|---|
Verstuurder
(van gegevens over bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie) |
Stuurt de vastgelegde gegevens over een bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie naar de ontvanger |
Ontvanger | Ontvangt de gegevens over een bewakingsbesluit, overgevoeligheid en reactie van de verstuurder |
Figuur 10 toont de bedrijfsrollen en de activiteiten die zij uitvoeren.
Figuur 10. Activiteitendiagram usecase 5
2.6.4 Informatieoverdracht
2.6.4.1 Systemen & Systeemrollen
Alle bedrijfsrollen (verstuurder, ontvanger) maken ieder gebruik van een systeem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken. In usecase 5 geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk: In usecase 5 geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:
- CIO-BBS: BewakingsBesluitSturendSysteem; of
- CIO-BBO: BewakingsBesluitOntvangendSysteem
Zie ook figuur 11.
Figuur 11. Componentendiagram usecase 5
2.6.4.2 Transacties & Transactiegroepen
Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep. Voor usecase 5 wordt gebruik gemaakt van de transactiegroep Bewakingsbesluit (PUSH) , sturen bewakingsbesluit en ontvangstbevestiging bewakingsbesluit.
Figuur 12 toont de samenhang tussen de bedrijfsrollen, bedrijfsprocessen, systeemrollen transacties en transactiegroepen die onderdeel uitmaken van usecase 5.
Figuur 12. Usecasediagram usecase 5
Zoals zichtbaar is in bovenstaande afbeelding, hebben sommige bedrijfsactiviteiten een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep. De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR.
2.6.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen
Het overzicht in tabel 8 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Tabel 8. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor Overgevoeligheid incl. bijbehorende reactie(s) sturen en ontvangen
Usecase | Transactiegroep | Transactie | Systeemrol | Systeem | Bedrijfsrol |
---|---|---|---|---|---|
Zorgverlener stuurt bewakingsbesluit(en) met bijbehorende overgevoeligheid en/of reactie bij het ontbreken van patiënttoestemming. | Bewakingsbesluit incl. bijbehorende overgevoeligheden en reacties (PUSH) | Sturen bewakingsbesluit incl. bijbehorende overgevoeligheden en reacties | CIO-BBS | XIS | Verstuurder |
Ontvangen bewakingsbesluit incl. bijbehorende overgevoeligheden en reacties (sturen technische ontvangstbevestiging) | CIO-BBO | XIS | Ontvanger |
3 Release Notes
In tabel 9 staan de wijzigingen in deze informatiestandaard die vanaf de eerste publicatie (versie 2.0.0-beta.1) hebben plaatsgevonden.
Tabel 9. Wijzigingen per versie
Versienummer | Datum | Bits-issue | Omschrijving |
---|---|---|---|
2.0.0-beta.1 | 1 mei 2023 | Eerste publicatie |