DRAFT Functioneel Ontwerp CiO versie 2.0.0-beta.4

Uit informatiestandaarden
Versie door Malou Paiman (overleg | bijdragen) op 10 okt 2024 om 10:26
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken


Terug naar Landingspagina Contra-indicaties en Overgevoeligheden

Inhoud

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Deze wiki-pagina beschrijft het functioneel ontwerp (FO) van de informatiestandaard Contra-indicaties en Overgevoeligheden (CiO). De informatiestandaard CiO heeft betrekking op het uitwisselen van gegevens over contra-indicaties en overgevoeligheden. De uitwisseling beperkt zich op dit moment alleen tot gegevens die nodig zijn voor de bewaking op contra-indicaties en overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid. Deze bewaking staat beschreven in de zorgbrede kwaliteitsstandaard "Overdracht van medicatiegegevens in de keten" (2019). Zie hiervoor paragraaf 1.3.1.

De informatiestandaard CiO, met de bewaking op contra-indicaties en overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid, maakt onderdeel uit van het landelijke programma Medicatieoverdracht, waarin de informatiestandaard in samenwerking met verschillende zorgsectoren en ICT-leveranciers, zal worden geïmplementeerd om bij te dragen aan een actueel en compleet medicatieoverzicht.

Het FO beschrijft voor alle uitwisselscenario's (in dit document usecases genoemd) uit de informatiestandaard de transacties, transactiegroepen, de systemen, de systeemrollen en de bedrijfsrollen van zorgverleners of patiënten. Daarvoor worden de eisen gegeven voor het sturen, ontvangen, beschikbaarstellen en raadplegen van gegevens. In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op wat een usecase inhoudt. Per usecase zijn de nadere details beschreven.

Voor meer informatie over informatiestandaarden en hoe deze worden ontwikkeld, zie de Nictiz webpagina voor informatiestandaarden. Voor de verklaring van de begrippen die voorkomen in het functioneel ontwerp wordt verwezen naar het begrippenoverzicht op de Nictiz website. Het FO van de informatiestandaard CiO is niet volledig conform het template FO opgebouwd. Omdat de informatiestandaard CiO zorgbreed is en een gelaagde onderliggende structuur bevat, zijn aanvullende hoofdstukken toegevoegd die het conceptuele model van de informatiestandaard CiO (hoofdstuk 2), bijbehorende thema’s omtrent objectidentificatie, mutaties en consolidaties (hoofdstuk 3) en de queryparameters (hoofdstuk 4) toelichten.

1.2 Doelgroep

Dit FO is geschreven voor iedereen die betrokken is bij het realiseren van oplossingen voor de uitwisseling van gegevens ten behoeve van contra-indicaties en overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid in de zorg, bijvoorbeeld:

  • Productmanagers van informatiestandaarden, informatiearchitecten, softwareontwikkelaars, testers van XIS-softwareleveranciers
  • Beroeps- en regio-organisaties in de zorg
  • Standards Development Organizations (SDOs), o.a. het Nederlands Normalisatie Instituut/Stichting Nederlands Elektronisch Comité (NEN) en ZorgInstituut Nederland (ZiN)
  • Z-Index en Stichting Health Base (SHB)
  • Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz)
  • Zorgverleners en hun vertegenwoordigers

1.3 Kaders en uitgangspunten

1.3.1 Kwaliteitsstandaard

Het doel van de informatiestandaard CiO is het kunnen samenstellen van een te allen tijde correct en volledig overzicht van contra-indicaties en overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid. De basis voor de informatiestandaard CiO is de kwaliteitsstandaard “Overdracht van medicatiegegevens in de keten” (herziening 2018/2019). Contra-indicaties en overgevoeligheden zijn onderdeel van het medicatieoverzicht en zijn van belang voor het veilig kunnen voorschrijven, ter handstellen en toedienen van medicatie. De informatiestandaard CiO zorgt voor een eenduidige en kwalitatieve informatie-uitwisseling van contra-indicaties en overgevoeligheden tussen voorschrijvers, apothekers en toedieners in alle domeinen van de zorg en de patiënt/cliënt.

1.3.2 Wettelijk kader

Het uitwisselen van gegevens in de zorg vindt plaats binnen het wettelijk kader van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Het wettelijk kader bepaalt wanneer gegevens beschikbaar gesteld kunnen worden en wanneer deze kunnen worden gestuurd. Behandeling van het wettelijk kader valt buiten dit FO.

Uit het wettelijk kader volgen de afspraken over autorisatie. De “Autorisatierichtlijn medicatieveiligheid” (2020) geeft antwoord op de vragen wie, wanneer, welke gegevens kan uitwisselen. Meer achtergrondinformatie is ook te vinden in de “Gedragscode Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg” (2019).

Medicatieoverdracht, waarvan uitwisseling van gegevens over contra-indicaties en overgevoeligheden, valt onder de prioriteerde gegevensuitwisselingen die via de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) op termijn verplicht elektronisch moeten verlopen. In het kader van de Wegiz zal ook een NEN-norm ontwikkeld worden voor de uitwisseling van contra-indicaties en overgevoeligheden. NEN-normen beschrijven de eisen voor taal en techniek waaraan de systemen en ICT-leveranciers moeten voldoen, gebaseerd op de informatiestandaard en kwaliteitsstandaard.

1.4 Reikwijdte informatiestandaard

De reikwijdte van de informatiestandaard beslaat de functionele beschrijvingen en de dataset voor alle gegevensuitwisselingen binnen één of meerdere zorgprocessen. De reikwijdte van de informatiestandaard CiO is de uitwisseling van contra-indicaties en overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid. Usecases die betrekking hebben op het diagnostisch proces, de bewaking van andere verrichtingen dan het voorschrijven, ter hand stellen of toedienen van medicatie, of op andere allergenen dan geneesmiddelbestanddelen, vallen buiten de informatiestandaard CiO. Met de termen contra-indicaties en overgevoeligheid bedoelen we in de informatiestandaard CiO daarom specifiek contra-indicaties en overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid.

1.4.1 Begrippenkader

De begrippen en definities die de informatiestandaard CiO gebruikt:

  • Een contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid is een aandoening of kenmerk van een patiënt waarbij bepaalde geneesmiddelen niet, of alleen onder bepaalde voorwaarden, mogen worden toegepast.
    • Voor de uitwisseling van contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid is in de informatiestandaard CiO gekozen voor G-Standaard Thesaurus 40. De contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid die daarin opgenomen staan, zijn gebaseerd op de lijst Nationale Classificatie Contra-Indicaties/ Voorzorgen (NCI-lijst). De gehele thesaurus wordt opgenomen in de informatiestandaard, hierop is geen verdere inperking bedoeld. Alle types contra-indicaties worden meegenomen en zijn relevant in het kader van medicatiebewaking.
  • Een overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid beschrijft een specifiek geneesmiddel, een groep van geneesmiddelen of hulpstoffen waarop bewaakt wordt zodat een geneesmiddelovergevoeligheidsreactie kan worden voorkómen of beheerst.
    • In de informatiestandaard CiO is voor de uitwisseling van overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid gekozen voor coderingen in G-standaard, op het niveau van stofnaam, stofnaam en toedieningsweg, handelsproduct (respectievelijk SNK-, SSK- en HPK-niveau) en op geneesmiddelgroepsniveau (Thesaurus 122).

De bovenstaande begrippen en definities zijn onder voorbehoud en kunnen wijzigen bij een toekomstige publicatie.

Toelichting op de begrippen die in het FO worden gebruikt zoals de begrippen 'bouwsteen' en 'informatieobject', is te vinden op een separate pagina.

1.5 Infrastructuur

De berichten beschreven in deze informatiestandaard kunnen over elke willekeurige infrastructuur worden uitgewisseld. Een informatiestandaard is infrastructuuronafhankelijk.

1.6 Kwalificatie

Op basis van dit FO en de daarbij behorende dataset wordt een kwalificatiescript opgesteld. Een kwalificatie bij Nictiz vindt plaats per systeemrol. Voor meer informatie zie Nictiz-kwalificaties of stuur een mail naar kwalificatie@nictiz.nl. De kwalificatiescripts zijn te vinden op Kwalificatiescripts CiO. Nictiz biedt leveranciers de mogelijkheid hun producten en diensten te laten testen op correcte implementatie van informatiestandaarden. Voor meer informatie over het testen met de simulator vanuit ART-DECOR, zie Testen met ART-DECOR.

Op dit moment bevindt de informatiestandaard CiO zich in de beta-fase. Daarom is het nog niet mogelijk om te kwalificeren voor deze standaard.

2 Conceptueel model

2.1 Uitgangspunten conceptueel model

De informatiebehoefte met betrekking tot contra-indicatie in het kader van medicatieveiligheid bestaat uit één concept namelijk het gegeven dat medicatiebewaking moet worden uitgevoerd op een aandoening of kenmerk van de patiënt. Dit wordt uitgedrukt in de bouwsteen Alert.

De informatiebehoefte ten aanzien van overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid omvat meerdere onderliggende concepten:

  • Het besluit om op een stof te bewaken.
  • De onderliggende neiging van een persoon om bij hernieuwde blootstelling opnieuw te reageren op een stof.
  • De reactie die heeft plaatsgevonden na blootstelling aan de stof.
  • De symptomen die de patiënt heeft behorende bij de reactie.

De concepten groeperen we in de informatiestandaard CiO binnen het groeperende object ‘geneesmiddelovergevoeligheid’. De bouwstenen die binnen de overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid worden gebruikt, worden toegelicht in paragraaf 2.4. Hieronder is weergegeven wat de verhouding is tussen de verschillende bouwstenen.

Zorginhoudelijk begrip uit de kwaliteitsstandaard Bouwsteen Type concept
Contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid Alert Gegevensobject
Overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid Geneesmiddelovergevoeligheid Groeperend informatieobject
BewakingBesluit Gegevensobject
OvergevoeligheidIntolerantie Gegevensobject
Reactie Gegevensobject
Symptoom Gegevensobject
AandoeningOfGesteldheid Gegevensobject

Toelichting op de in het FO gebruikte begrippen, zoals de begrippen 'bouwsteen' en 'informatieobject', is te vinden op deze pagina.

2.2 Bouwsteen voor contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid

De bouwsteen Alert bevat de gegevens nodig voor de bewaking in het kader van contra-indicaties. De bouwsteen is als volgt gedefinieerd. Onder beschrijving wordt weergegeven wat de definitie van de zib is, en vervolgens welke inperking daarop voor de usecase medicatiebewaking gemaakt wordt.

Bouwsteen Afkorting Beschrijving
Alert, gespecificeerd voor contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid AL Een klinisch of administratief feit dat onder de aandacht van de gebruikers van de klinische systemen wordt gebracht, om er bij het vormen van diagnostisch en therapeutisch beleid of bij de omgang met de patiënt rekening mee te houden, meestal wegens een veiligheidsrisico.

Aandoeningen, die de overgevoeligheid van het lichaam voor een stof beschrijven, zich uitend in een specifieke fysiologische reactie na blootstelling, worden in een aparte bouwsteen beschreven.

Inperking: De bouwsteen Alert is gespecificeerd voor contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid via het dataelement AlertType en AlertNaam. In de informatiestandaard CiO is alleen uitwisseling mogelijk van een Alert met AlertType ‘Potentiële contra-indicatie voor geneesmiddel’ en AlertNaam gecodeerd via G-Standaard Thesaurus 40.

Uitgebreide informatie over de concepten is te vinden via de pagina over de zorginformatiebouwstenen (zibs's).

2.3 Bouwstenen voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid

2.3.1 Bewaking

De bouwsteen BewakingBesluit bevat de gegevens nodig voor de bewaking in het kader van overgevoeligheden. De bouwsteen is als volgt gedefinieerd. Onder beschrijving wordt weergegeven wat de definitie van de zib is, en vervolgens welke inperking daarop voor de usecase medicatiebewaking gemaakt wordt.

Bouwsteen Afkorting Beschrijving
BewakingBesluit, gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid BB Het besluit om bewaking te starten dan wel te beëindigen m.b.t. een stof of groep van stoffen die een ongewenste reactie kunnen geven bij de patiënt.

Inperking: De bouwsteen BewakingBesluit is gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid via het dataelement OnveiligeStof. In de informatiestandaard CiO is alleen uitwisseling van een besluit tot bewaking op stoffen uit de G-Standaard mogelijk.

Uitgebreide informatie over de concepten is te vinden via de pagina over de zorginformatiebouwstenen (zibs's).

2.3.2 Aanvullende informatie over overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid

De bouwstenen OvergevoeligheidIntolerantie, Reactie, Symptoom en AandoeningOfGesteldheid bevatten aanvullende informatie ter onderbouwing van de bewaking in het kader van overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid. In de informatiestandaard CiO worden deze bouwstenen gespecificeerd voor overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid. De concepten zijn als volgt gedefinieerd.

Bouwsteen Afkorting Beschrijving
OvergevoeligheidIntolerantie, gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid OV De neiging om een ongewenste fysieke reactie te ontwikkelen bij blootstelling aan een specifieke stof, groep van stoffen of type straling.

Inperking: De bouwsteen OvergevoeligheidIntolerantie is gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid via het dataelement Stof. In de informatiestandaard CiO is alleen uitwisseling van een besluit tot bewaking op stoffen uit de G-Standaard mogelijk.

Reactie, gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid RE Een nadelige klinische respons die mogelijk, waarschijnlijk of bewezen het gevolg is van blootstelling aan een stof, groep van stoffen of straling.

Inperking: De bouwsteen Reactie is gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid via het dataelement VeroorzakendeStof. In de informatiestandaard CiO is alleen uitwisseling van een besluit tot bewaking op stoffen uit de G-Standaard mogelijk.

Symptoom, gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid SY Een verschijnsel waarmee een aandoening (ziekte of conditie) van de patiënt zich presenteert. Dit omvat ook een klacht of een bevinding, maar geen aanvullend onderzoek, zoals laboratoriumbepalingen functie- en beeldvormend onderzoek.

Inperking: De bouwsteen Symptoom is gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid door inperking van het aantal uit te wisselen gegevenselementen die behoren tot gegevensobject Symptoom. Voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid zijn enkel SymptoomNaam en SymptoomErnst relevant.

AandoeningOfGesteldheid, gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid AG Een aandoening of gesteldheid is een al dan niet pathologische toestand (ziekte of conditie) van de patiënt die zich in het algemeen presenteert met symptomen (verschijnselen). Het is 'dat wat de patiënt heeft'. Een zorgverlener kan de aandoening of gesteldheid vervolgens duiden met een (differentiaal)diagnose. Bij eenzelfde aandoening of gesteldheid kunnen zowel de symptomen als het diagnostisch inzicht veranderen in de tijd.

Inperking: De bouwsteen AandoeningOfGesteldheid is gespecificeerd voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid door inperking van het aantal uit te wisselen gegevenselementen die behoren tot gegevensobject AandoeningOfGesteldheid. Enkel startdatum, einddatum en de ernst zijn relevant.

Uitgebreide informatie over de concepten is te vinden via de pagina over de zorginformatiebouwstenen (zibs's).

2.3.3 Samenhang tussen de bouwstenen voor overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid

Onder het informatieobject (groeperend object) ‘geneesmiddelovergevoeligheid’ kunnen meerdere bouwstenen vallen. De bouwstenen kunnen daarnaast op verschillende manieren aan elkaar gerelateerd worden. Hieronder is in vijf stappen van simpel naar complex weergegeven hoe die relaties eruit kunnen zien in verschillende situaties.

1. De kern van de uitwisseling van overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid is het bewakingsbesluit. In de meest simpele uitwisseling, is er enkel een BewakingBesluit aanwezig (Figuur 1). Er wordt in het element BesluitGrond niet verwezen naar een andere bouwsteen, maar enkel gekozen voor een BesluitReden. Gebruik van een vrije tekst veld voor nadere toelichting is optioneel.

2. Het model voor BewakingBesluit biedt de mogelijkheid om een relatie te leggen naar een OvergevoeligheidIntolerantie ofwel een Reactie (Figuur 2). Het besluit is dan gegrond (BesluitGrond) op één van beide aanvullende bouwstenen.

  • N.B. in CiO v2.0.0-beta.2 was het mogelijk deze bouwstenen als zodanig uit te wisselen. In beta.3 is dit, n.a.v. de herziening zib Probleem, niet langer mogelijk. Dit wordt verder toegelicht bij Figuur 3.

3. Bij zowel de bouwsteen OvergevoeligheidIntolerantie als de bouwsteen Reactie hoort altijd een relatie naar een instantiatie van AandoeningOfGesteldheid (Figuur 3). Wanneer er een BewakingBesluit wordt uitgewisseld met als BesluitGrond een Reactie, dan dient ook de bijbehorende instantiatie van AandoeningOfGesteldheid uitgewisseld te worden. Hetzelfde geldt bij de keuze voor OvergevoeligheidIntolerantie als besluitgrond.

  • Bijvoorbeeld: Er is een besluit om te bewaken op penicillines, gegrond op een acute, IgE-gemedieerde geneesmiddelallergie voor de gehele penicillinegroep. De acute geneesmiddelallergie voor penicillines is de mechanistische diagnose van de zorgverlener bij de aandoening van de patiënt.

4. De relatie met de bouwsteen Symptoom verloopt via de bouwsteen AandoeningOfGesteldheid (Figuur 4). In het geval dat er een of meerdere symptomen gestructureerd zijn vastgelegd, dienen deze te verwijzen naar dezelfde instantiatie van AandoeningOfGesteldheid als waar de bijbehorende instantiatie van Reactie naar verwijst.

  • Bijvoorbeeld: Er is een besluit om te bewaken op penicillines, gegrond op een anafylactische reactie op amoxicilline, met als symptomen urticaria en dyspneu. De anafylactische reactie op amoxicilline is de beschrijvende diagnose van de zorgverlener bij de aandoening van de patiënt.

5. In het geval van een uitgebreidere casus waarbij en Reactie en een OvergevoeligheidIntolerantie bestaan, verwijst de Reactie naar de OvergevoeligheidIntolerantie waar het een uiting van is (Figuur 5).

  • N.B. In Figuur 5 is de AandoeningOfGesteldheid waarnaar verwezen wordt vanuit OvergevoeligheidIntolerantie een andere dan de AandoeningOfGesteldheid waarnaar verwezen wordt vanuit Reactie.
  • N.B. De in Figuur 5 getoonde constellatie van bouwstenen is in CiO v2.0.0-beta.3 niet als geheel in 1x op te vragen. Enkel instantiaties van Reactie en OvergevoeligheidIntolerantie die direct gekoppeld zijn aan een BewakingBesluit via BesluitGrond zijn uit te wisselen.
  • Bijvoorbeeld: na de anafylactische reactie op amoxicilline wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd. Er wordt een blijvende neiging vastgesteld voor het ontwikkelen van reacties bij blootstelling aan amoxicilline. Er wordt besloten te bewaken op amoxicilline.


2.4 Overige bouwstenen

2.4.1 Voorstelgegevens

De informatiestandaard CiO bevat tevens bouwstenen voor voorstelgegevens. Deze bouwstenen zijn niet gebaseerd op zibs. Het kan voorkomen dat een zorgverlener een voorstel wil doen aan een andere zorgverlener voor registratie, wijziging of beëindiging van een contra-indicatie, waarop een antwoord terug volgt. Voor dit proces kunnen de bouwstenen VoorstelContraIndicatie en AntwoordVoorstelContraIndicatie gebruikt worden.

Bouwsteen Afkorting Beschrijving
VoorstelContraIndicatie VCI Een vraag van een zorgverlener aan een andere zorgverlener om een contra-indicatie in het kader van medicatieveiligheid te registreren, wijzigen of te beëindigen.
AntwoordVoorstelContraIndicatie AVCI Het antwoord op het voorstel voor registratie, wijziging of beëindiging van een contra-indicatie in het kader van medicatieveiligheid. Het voorstel is akkoord of het voorstel wordt afgewezen.

2.4.2 RegistratieInformatie

De informatiestandaard CiO maakt gebruik van de bouwsteen RegistratieInformatie. Deze bouwsteen heeft betrekking op het proces van registratie, is generiek van aard en kan aanvullend worden gebruikt met bovengenoemde bouwstenen die klinische concepten beschrijven. Bij het vastleggen van informatie over een klinisch concept in het dossier van een patiënt ontstaat additionele informatie die betrekking heeft op het proces van registratie en niet zozeer inhoudelijke gegevens over het klinisch concept beschrijft. De informatie van deze aard geeft vooral een administratief overzicht van wie informatie in het dossier heeft vastgelegd, en wanneer. Eerder genoemde klinische bouwstenen verwijzen in dat geval naar RegistratieInformatie om gebruik te maken van de benodigde gegevenselementen.

RegistratieInformatie bevat het identificatienummer van iedere klinische bouwsteen, de registratie datum en -tijd (OntstaansDatumTijd), zowel als de zorgverlener die auteur is van de informatie uit desbetreffende bouwsteen en tot slot de bron van de informatie, als dat niet de behandelende arts zelf is. De bron kan een zorgverlener zijn, de patiënt of een contactpersoon.

Bouwsteen Afkorting Beschrijving
RegistratieInformatie RI RegistratieInformatie bevat de gegevens die ontstaan tijdens het proces van registreren van gegevens in het dossier van een patiënt, zoals b.v. wanneer en door wie de informatie is geregistreerd.

2.4.3 Verificatiegegevens

Onder verificatiegegevens wordt verstaan: het gegeven dat een instantiatie van een klinisch concept juist/actueel bevonden is, de datum waarop die conclusie is getrokken, en de zorgverlener die de conclusie heeft getrokken.

Het conceptueel model onderliggend aan de uitwisseling van verificatiegegevens is nog in ontwikkeling en kan nog niet worden gebruikt.

3 Objectidentificatie, mutaties en consolidatie

3.1 Objectidentificatie en mutaties

Het thema objectidentificatie is een generiek thema wat refereert aan het toekennen van unieke identificatie aan een gegevensobject of een informatieobject om het in het vervolg te kunnen herkennen als een bestaand of uniek object. Objectidentificatie dient het herkennen van objecten als duplicaten of ‘versies’ van eenzelfde object te faciliteren. In het kader van de informatiestandaard CiO worden de bouwstenen van BewakingBesluit, OvergevoeligheidIntolerantie, Reactie, AandoeningOfGesteldheid, Symptoom, en Alert gezien als gegevensobjecten, en de groeperende concepten van Geneesmiddelovergevoeligheid en Medicatie Contra-Indicatie zitten op het niveau van informatieobjecten (zie 2.1 en ook de afbeelding bij het begrip objecten). Op basis van objectidentificatie kan gehandeld worden, bijvoorbeeld in het kader van ontdubbeling tijdens het consolidatieproces. 

Objectidentificatie dient de volgende zaken mogelijk te maken binnen de informatiestandaard CiO:

  • Groeperen van informatie die bij elkaar hoort zodat deze gezamenlijk gepresenteerd kan worden.
  • Herkennen van duplicaten in (binnenkomende) gegevens zodat ontdubbeld kan worden. De zorgverlener wordt niet lastig gevallen met dubbele informatie op het scherm.
  • Opstellen van tijdlijnen zodat de historie van een gegeven inzichtelijk is.

In het kader van objectidentificatie worden de volgende oplossingen gehanteerd:

Behoefte Oplossingsrichting
Groeperen van informatie Instantiaties van de bouwstenen BewakingBesluit, Reactie, OvergevoeligheidIntolerantie, AandoeningOfGesteldheid en Symptoom die bij elkaar horen als ‘groep’ worden geïdentificeerd door het groeperend informatieobject ‘GMO’, ofwel ‘Geneesmiddelovergevoeligheid’. Dit informatieobject heeft een eigen identificatie, het element identificatieGMO.

Het onderscheiden van groepen gebeurt op basis van de G-standaard. Alle bouwstenen die in dezelfde lijn van de G-standaard ruggengraat zitten, worden bij elkaar gegroepeerd met een overkoepelend element.

Het projectteam CiO ziet met de huidige bouwsteen Alert voor het uitwisselen van contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid geen noodzaak om ook daar een overkoepelend informatieobject met identifier toe te voegen.  

Herkennen van duplicaten Elke nieuwe registratie op bouwsteenniveau (gegevensobject) heeft een wereldwijd en eeuwig unieke identificatie via de OID-coderingssystematiek. Deze identificatie wordt toegekend door het bronsysteem en dient in de keten te persisteren.

De identificaties zijn gedefinieerd op het niveau van de bouwstenen Alert, BewakingBesluit, OvergevoeligheidIntolerantie, Reactie, AandoeningOfGesteldheid, en Symptoom.

Opstellen van tijdlijnen Relatie-element binnen de BewakingBesluit bouwsteen zodat een volgende versie kan verwijzen naar de instantiatie waar deze op volgt.

De drie oplossingen in bovenstaande tabel zijn onvoldoende voor het actualiseren van gegevens. In het geval van een mutatie, bijv. het wijzigen van de besluitgrond in een bewakingsbesluit, moet voor alle zorgverleners in de keten duidelijk zijn dat er een nieuwe versie is van het gegeven, met een nieuwe besluitgrond. Er is nog geen definitieve oplossing gekozen voor het omgaan met mutaties.

In deze versie van de informatiestandaard wordt gewerkt met een voorlopige oplossing. Bij een mutatie wordt een nieuwe instantiatie aangemaakt. Deze instantiatie heeft een nieuw identificatienummer. De nieuwe instantiatie verwijst via een relatie-element naar de voorgaande versie. Hieronder wordt dit verder toegelicht aan de hand van een voorbeeld.

Figuur 6 geeft een weergave in bouwstenen van een casus waarbij gegevens geactualiseerd worden.


Casus: Eva krijgt amoxicilline van de huisarts i.v.m. een infectie. Na de eerste inname van amoxicilline wordt zij in korte tijd heel kortademig. Zij wordt met spoed in het ziekenhuis gezien. De SEH-arts vermoedt dat het symptoom het gevolg is van de amoxicilline en besluit dat er in de keten bewaakt moet worden op de gehele groep penicillines. Dat besluit neemt de SEH-arts op basis van de reactie die Eva heeft gehad. Om er zeker van te zijn dat bewaking op penicillines nodig is, verwijst de SEH-arts Eva door naar een allergoloog. De allergoloog constateert een allergie voor de gehele groep penicillines. De allergoloog registreert die aangetoonde allergie als onderbouwing voor het bewakingbesluit.

3.2 Consolidatie

Uitgangspunt voor het uitwisselen van CiO-gegevens is dat er in de keten samengewerkt wordt aan één actueel overzicht. Informatiesystemen stellen de gegevens beschikbaar waarvan zij de bron zijn (het gegeven is origineel vastgelegd door de zorgverlener in dit informatiesysteem). Raadplegende informatiesystemen ontvangen vanuit verschillende bronnen CiO-gegevens over de patiënt en dienen dit te consolideren tot het actuele overzicht. Vanuit het kernteam CiO zijn besluiten genomen over de inhoud van het CiO-overzicht.

In het kader van het consolideren tot één overzicht maken we een onderscheid tussen de termen ‘consolidatie’ en ‘reconciliatie’.

  • Consolidatie beschrijft het proces van het geautomatiseerd, zonder menselijke tussenkomst ordenen en ontdubbelen van beschikbare en bij bronsystemen opgehaalde medicatiegegevens op basis van vooraf gedefinieerde functionele regels.
  • Reconciliatie beschrijft het proces van het controleren, samenvoegen en ordenen van beschikbare en bij bronsystemen opgehaalde medicatiegegevens door een zorgverlener.

Om ervoor te zorgen dat consolidatie in alle informatiesystemen op dezelfde manier gebeurt en leidt tot hetzelfde actuele overzicht, worden consolidatieregels opgesteld. Daarbij hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • Consolidatieregels worden zo opgesteld dat automatische verwerking mogelijk is. Dit kan alleen wanneer de zekerheidsgraad heel hoog is dat er geen informatie verloren gaat en er geen foutieve informatie getoond zal worden.
  • Consolidatieregels zijn 'minimale' regels, het minimum dat moet worden toegepast om een functioneel overzicht te creëren. Additionele functionaliteiten zijn mogelijk binnen de toepassing van een zorginformatiesysteem.
  • In het geval dat er reconciliatie plaats moet vinden door de zorgverlener, helpen de consolidatieregels om reconciliatie zo gemakkelijk mogelijk te maken.

De consolidatieregels voor CiO dienen verder doorontwikkeld te worden. Op dit moment worden in de volgende regels gehanteerd:

  • Instantiaties met hetzelfde OID-identificatienummer kunnen beschouwd worden als duplicaat en op deze wijze ontdubbeld.
  • Het meest recent geregistreerde gegeven wordt gezien als meest actueel.

4 Queryparameters

In usecase 1 en usecase 5 wordt gebruik gemaakt van raadplegen. Voor het raadplegen van gegevens kunnen vier queryparameters worden gebruikt. Deze worden hieronder toegelicht.

  • Patiëntidentificatienummer: Het gebruik van een patiëntidentificatienummer is bij het raadplegen verplicht.
  • Identificatie: Het is mogelijk om specifieke instantiaties van de CiO-bouwstenen op te vragen middels het identificatienummer.
  • Identificatie geneesmiddelovergevoeligheid: Het is mogelijk om alle instantiaties van alle bij elkaar horende CiO-bouwstenen op te vragen middels het identificatienummer van de geneesmiddelovergevoeligheid (GMO).
  • Peildatum: De peildatum kan worden gebruikt om bouwstenen op te vragen na een bepaalde datum. De peildatum wordt hier bedoeld als de datum waarop de bouwsteen ingaat. In het geval van een BewakingBesluit is dat de BesluitIngangsDatumTijd. Bij een Alert gaat het om de BeginDatumTijd.

5 Usecases

Een usecase is een specifieke beschrijving van een praktijksituatie in de zorg waarbij voor een concrete situatie het uitwisselen van informatie wordt beschreven. De uitwisseling van informatie wordt beschreven aan de hand van actoren (mensen, systemen) en transacties (welke informatie wordt wanneer uitgewisseld). Een usecase is een verbijzondering van een specifiek onderdeel van het zorgproces. Een informatiestandaard kan bestaan uit één of meerdere usecases. Iedere usecase koppelt met een of meerdere transactiegroepen in ART-DECOR. Een transactiegroep bestaat uit transacties in een bepaalde volgorde die nodig zijn om communicatie in een zogenaamd bedrijfsproces (zorgproces) te realiseren. In dit FO wordt elke usecase geanalyseerd en uitgewerkt.

5.1 Algemeen

Hoofdstuk 2 bevat verschillende usecases voor zowel contra-indicaties als bewakingsbesluiten in het kader van medicatieveiligheid. Voor de eenvoud wordt in de tekst alleen gesproken over uitwisseling van gegevens van één contra-indicatie of van één bewakingsbesluit. Dit kunnen ook gegevens over meer contra-indicaties en overgevoeligheden tegelijk zijn. Het proces van gegevensuitwisseling verloopt daarbij hetzelfde.

De volgende usecases worden geanalyseerd en uitgewerkt:

Voor de zorgverlener kan ook de zorgaanbieder worden gelezen. Dit kan relevant zijn in situaties waarbij zorgverleners regelmatig veranderen, zoals in de thuiszorg.

5.2 Usecase 1: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid

5.2.1 Doel en relevantie

Een zorgverlener die een bepaald geneesmiddel wil voorschrijven/ verstrekken krijgt inzicht in gegevens over een contra-indicatie die door andere zorgverleners is vastgelegd en beschikbaargesteld.
Alleen met een actueel en volledig overzicht kan een zorgverlener bij het voorschrijven/ verstrekken goed de medicatiebewaking doen. Ook voor toedieners kan het bij patiëntcontact relevant zijn om contra-indicaties te raadplegen.
Zie onderstaande ‘patient journey’ voor de relevantie van deze usecase.

Patient journey
Raadplegen van beschikbaargestelde gegevens over o.a. contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid bij verstrekking van gewijzigde medicatie.
Een patiënt komt bij de apotheek met een recept voor gewijzigde medicatie voor de behandeling van diabetes mellitus. Voor het ter hand stellen van de medicatie vraagt de apotheker gegevens van het medicatieoverzicht van de patiënt op (door te 'raadplegen'). Onderdeel van het medicatie-overzicht zijn de contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid. De apotheker ziet dat naast de reeds eerder in zijn informatiesysteem vastgelegde diabetes, een nieuwe contra-indicatie in het kader van medicatieveiligheid is vastgelegd door de cardioloog: ischemische hartziekten. (De gegevens hiervan zijn door de cardioloog beschikbaar gesteld). De apotheker neemt de gegevens van de nieuwe contra-indicatie over in zijn eigen informatiesysteem. Op deze manier heeft de apotheker beschikking over door andere zorgverleners vastgelegde gegevens over contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid en kan hierop medicatiebewaking plaatsvinden.

5.2.2 Proces en context

Preproces

  • Meerdere individuele zorgverlener-vastleggers leggen gegevens vast over een contra-indicatie in hun eigen informatiesysteem (XIS).
  • In hun systemen is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.

Proces

  • Deze individuele zorgverleners-vastleggers stellen die gegevens beschikbaar.
  • De zorgverlener-opvrager raadpleegt via zijn systeem de systemen van de beschikbaarstellende zorgverleners voor de vastgelegde gegevens over deze contra-indicatie bij dit patiëntidentificatienummer.
    • Bij het raadplegen kan hij indien noodzakelijk met een peildatum aangeven vanaf welke datum hij dit doet.
  • Het systeem van de zorgverlener-opvrager ontvangt alle berichten en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.

Postproces

  • De zorgverlener-opvrager neemt de gegevens over de contra-indicatie over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.

5.2.3 Bedrijfsrollen en Unified Modelling Language (UML) activiteitendiagram

Deze usecase kent twee bedrijfsrollen:

  • Opvrager
  • Vastlegger (van gegevens over contra-indicatie)

Tabel 1 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen deze usecase.
Zie ook Figuur 7.

Tabel 1. Bedrijfsrollen voor usecase 1
Bedrijfsrol (actor) Activiteit
Opvrager Raadpleegt gegevens over een contra-indicatie bij de vastlegger
Vastlegger (van gegevens over contra-indicatie) Stelt de vastgelegde gegevens over een contra-indicatie beschikbaar aan de keten

5.2.4 Informatieoverdracht

5.2.4.1 Systemen & Systeemrollen

Alle bedrijfsrollen (opvrager, vastlegger) maken ieder gebruik van een informatiesysteem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken.
In deze usecase geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:

  • CIO-CIR: ContraIndicatieRaadplegendSysteem; of
  • CIO-CIB: ContraIndicatieBeschikbaarstellendSysteem

Zie ook Figuur 8.

5.2.4.2 Transacties & Transactiegroepen

Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep.
Voor deze usecase wordt gebruik gemaakt van:

Transactiegroep Contra-indicatie (PULL):

  • Raadplegen contra-indicatie
  • Beschikbaarstellen contra-indicatie.

De gegevens die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR. Sommige gegevens binnen deze transactiegroep bevatten een aantal voorwaardes. Hieronder wordt aanvullende informatie over deze condities per element gedeeld:

  • Alert.RelatieAlert: Een registratie van een Alert kan een nieuwe registratie zijn of een wijziging of afsluiting van een bestaande registratie. Bij een afsluiting of wijziging is het mogelijk om dit identificatienummer uit te wisselen via dit element. Bij nieuwe registraties is het invullen van het identificatienummer van een voorgaande registratie niet toegestaan.
  • Alert.Toelichting: Dit element kan informatie bevatten die in andere elementen niet of onvolledig worden uitgedrukt. Daarom is het onder normale condities niet verplicht om dit veld in te vullen voor een geslaagde transactie. Indien het element Alert.EindDatumTijd ingevuld is, moet het toelichtingsveld een beschrijving over de reden van beëindiging van de contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid bevatten.
  • RegistratieInformatie.Informatiebron: Ondanks dat er in het model drie verschillende informatiebronnen zijn opgenomen (Zorgverlener, Patient, Contactpersoon), is het niet mogelijk om meer dan één van de drie concepten te kiezen als bron voor de informatie in het gegevensobject.

5.2.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen

Bedrijfsactiviteiten hebben een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep.

Het overzicht in Tabel 2 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Zie ook Figuur 9.

Tabel 2. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor usecase 1
Usecase Transactiegroep Transactie Systeemrol Systeem Bedrijfsrol
Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties bij patiëntcontact of voorschrijven Contra-indicatie (PULL) Raadplegen contra-indicatie CIO-CIR XIS Opvrager
Beschikbaarstellen contra-indicatie CIO-CIB XIS Vastlegger

5.2.5 Figuren

Usecase 1: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid

5.3 Usecase 2: Zorgverlener stuurt contra-indicaties bij het ontbreken van patiënttoestemming

5.3.1 Doel en relevantie

Een zorgverlener die gegevens over een contra-indicatie heeft vastgelegd, stelt een andere zorgverlener hier actief van op de hoogte. De keuze voor actief sturen van gegevens hangt samen met de manier hoe de wetgeving naar de praktijk wordt vertaald (zie hiervoor paragraaf 1.3.1). Het gebruikelijke proces is om gegevens beschikbaar te stellen en te raadplegen. Is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld bij het ontbreken van patiënttoestemming, dan kan ervoor gekozen worden om gegevens actief te versturen naar een andere zorgverlener. Door gegevens over een contra-indicatie actief aan een andere zorgverlener te sturen, kan deze hier rekening mee houden bij het bestaande voorschrijf- / verstrekkingbeleid wanneer deze gegevens niet via beschikbaarstellen en raadplegen op te halen zijn.
Zie onderstaande ‘patient journey’ voor de relevantie van deze usecase.

Patient journey
Sturen van gegevens over contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid bij ontbreken van patiënttoestemming.
Een patiënte komt bij de huisarts en meldt daar zwanger te zijn. De huisarts legt dit vast als contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid in het HIS. De patiënte heeft geen toestemming gegeven voor het beschikbaarstellen en raadplegen van haar medische gegevens. De huisarts vindt toch dat de cardioloog waarmee patiënte een behandelrelatie heeft op de hoogte moet zijn van deze contra-indicatie. De huisarts stuurt daarom actief de contra-indicatie naar deze cardioloog.

5.3.2 Proces en context

Preproces

  • De zorgverlener-verstuurder heeft bij patiëntcontact geraadpleegd welke gegevens over een contra-indicatie beschikbaar zijn.
  • Hij legt nog niet aanwezige actuele gegevens over contra-indicaties vast in het eigen informatiesysteem.
  • In zijn systeem is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.
  • In zijn systeem is aangegeven dat de patiënt geen toestemming geeft voor het beschikbaarstellen van gegevens.

Proces

  • De zorgverlener-verstuurder stuurt via zijn systeem de actuele gegevens over de contra-indicatie(s) waarvan deze zorgverlener de bron is, naar het systeem van de andere zorgverlener.
  • Het systeem van de zorgverlener-ontvanger ontvangt het bericht en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.

Postproces

  • Het ontvangende systeem stuurt een technische ontvangstbevestiging terug naar het sturende systeem.
  • De zorgverlener-ontvanger neemt de gegevens over de contra-indicatie over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.

5.3.3 Bedrijfsrollen en Unified Modelling Language (UML) activiteitendiagram

De usecase kent twee bedrijfsrollen:

  • Verstuurder (van gegevens van contra-indicatie)
  • Ontvanger

Tabel 3 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen deze usecase.
Zie ook Figuur 10.

Tabel 3. Bedrijfsrollen voor usecase 2
Bedrijfsrol (actor) Activiteit
Verstuurder (van gegevens over contra-indicatie) Stuurt de vastgelegde gegevens over een contra-indicatie naar de ontvanger
Ontvanger Ontvangt de gegevens over een contra-indicatie van de verstuurder

5.3.4 Informatieoverdracht

5.3.4.1 Systemen & Systeemrollen

Alle bedrijfsrollen (verstuurder, ontvanger) maken gebruik van een informatiesysteem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken.
In deze usecase geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:

  • CIO-CIS: ContraIndicatieSturendSysteem; of
  • CIO-CIO: ContraIndicatieOntvangendSysteem.

Zie ook Figuur 11.

5.3.4.2 Transacties & Transactiegroepen

Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep.
Voor deze usecase wordt gebruik gemaakt van:

Transactiegroep Contra-indicatie (PUSH):

  • Sturen contra-indicatie
  • Ontvangstbevestiging contra-indicatie.

De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR. Sommige gegevens binnen deze transactiegroep bevatten een aantal voorwaardes. Hieronder wordt aanvullende informatie over deze condities per element wordt gedeeld:

  • Alert.RelatieAlert: Een registratie van een Alert kan een nieuwe registratie zijn of een wijziging of afsluiting van een bestaande registratie. Bij een afsluiting of wijziging is het mogelijk om dit identificatienummer uit te wisselen via dit element. Bij nieuwe registraties is het invullen van het identificatienummer van een voorgaande registratie niet toegestaan.
  • Alert.Toelichting: Dit element kan informatie bevatten die in andere elementen niet of onvolledig worden uitgedrukt. Daarom is het onder normale condities niet verplicht om dit veld in te vullen voor een geslaagde transactie. Indien het element Alert.EindDatumTijd ingevuld is, moet het toelichtingsveld een beschrijving over de reden van beëindiging van de contra-indicaties in het kader van medicatieveiligheid bevatten.
  • RegistratieInformatie.Informatiebron: Ondanks dat er in het model drie verschillende informatiebronnen zijn opgenomen (Zorgverlener, Patient, Contactpersoon), is het niet mogelijk om meer dan één van de drie concepten te kiezen als bron voor de informatie in het gegevensobject.

5.3.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen

Bedrijfsactiviteiten hebben een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep.

Het overzicht in Tabel 4 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Zie ook Figuur 12.

Tabel 2. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor usecase 2
Usecase Transactiegroep Transactie Systeemrol Systeem Bedrijfsrol
Zorgverlener stuurt contra-indicaties in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming Contra-indicatie (PUSH) Sturen contra-indicatie CIO-CIS XIS Verstuurder
Ontvangen contra-indicatie (sturen technische ontvangstbevestiging) CIO-CIO XIS Ontvanger

5.3.5 Figuren

Usecase 2: Zorgverlener stuurt contra-indicaties in het kader van medicatiebewaking bij ontbreken van patiënttoestemming

5.4 Usecase 3: Zorgverlener stuurt voorstel contra-indicatie (VCI) en Zorgverlener ontvangt antwoord voorstel contra-indicatie (AVCI)

5.4.1 Doel en relevantie

Een 'voorstel contra-indicatie' (VCI) is een bericht waarmee een zorgverlener aan een andere zorgverlener kan vragen om een nieuwe contra-indicatie te registreren, of een bestaande registratie van een contra-indicatie te beëindigen of wijzigen.

Een 'antwoord voorstel contra-indicatie' (AVCI) is een bericht waarmee de ontvanger van de VCI aan de verstuurder van de VCI kan terugkoppelen of het voorstel voor registratie of beëindiging van een contra-indicatie akkoord is of dat het voorstel afgewezen wordt.

Een zorgverlener maakt en verstuurt een VCI wanneer er een vermoeden is van een contra-indicatie die geregistreerd of beëindigd moet worden, maar waarbij de zorgverlener over onvoldoende informatie beschikt of zich onvoldoende bekwaam voelt om dit met zekerheid te bevestigen. De VCI stelt zorgverleners in staat om ontbrekende contra-indicaties toe te voegen of onterechte registraties te beëindigen, zonder dat dit leidt tot foutieve registraties (‘vervuiling’). Dit biedt een oplossing voor het huidige registratieprobleem van contra-indicaties, waarbij voorschrijvers niet altijd volledig zijn en apothekers soms onjuiste registraties toevoegen door contra-indicaties af te leiden uit voorgeschreven medicatie.
Zie onderstaande ‘patient journeys’ voor de relevantie van deze usecase.

Patient journey A
Sturen van voorstel contra-indicatie bij een vermoeden van een contra-indicatie op basis van voorgeschreven medicatie.
De apotheker vermoedt de aanwezigheid van de contra-indicatie hypertensie op basis van de voorschreven medicatie nifedipine. Echter, deze medicatie kan ook voorgeschreven worden vanwege angina pectoris of het fenomeen van Raynaud. De apotheker stelt een voorstel op voor registratie van de contra-indicatie hypertensie en verstuurt dit bericht naar de voorschrijver van de nifedipine. De voorschrijver ontvangt en beoordeelt het voorstel. Gezien er inderdaad sprake is van de contra-indicatie hypertensie, voltooit de voorschrijver de registratie van deze contra-indicatie in zijn systeem. Op die manier wordt de ontbrekende contra-indicatie alsnog geregistreerd. Ook verstuurt de voorschrijver een antwoord terug, waarmee het voorstel in het systeem van de apotheker afgehandeld kan worden.
Patient journey B
Sturen van voorstel contra-indicatie bij een vermoeden van een contra-indicatie op basis van meegestuurde laboratoriumwaarde.
De apotheker krijgt van een voorschrijver een medicatieafspraak toegestuurd samen met de nierfunctie. Er blijkt sprake van een verminderde creatinineklaring. De apotheker weet niet of het gaat om een tijdelijke verslechtering of dat tevens bewaking via de contra-indicatie verminderde nierfunctie nodig is. De apotheker stelt een voorstel op en verstuurt dit bericht naar de voorschrijver die samen met de medicatieafspraak de nierfunctie meestuurde. De voorschrijver ontvangt en beoordeelt het voorstel. De voorschrijver is akkoord met het voorstel en voltooit de registratie van de contra-indicatie verminderde nierfunctie. Op die manier wordt de ontbrekende contra-indicatie alsnog geregistreerd. Ook verstuurt de voorschrijver een antwoord naar de apotheker terug. Met behulp hiervan kan het systeem van de apotheker het voorstel afhandelen.

5.4.2 Proces en context

Usecase 3a Zorgverlener stuurt voorstel contra-indicatie (VCI)

Preproces

  • De zorgverlener-verstuurder maakt een voorstel voor registratie van een contra-indicatie in het eigen informatiesysteem (XIS), vanwege een vermoeden van deze contra-indicatie op basis van de voorgeschreven medicatie. Het is ook mogelijk om een voorstel voor wijziging of beëindiging van een reeds geregistreerde contra-indicatie op te stellen.
  • In zijn XIS is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.

Proces

  • Deze zorgverlener-verstuurder stuurt het voorstel voor de contra-indicatie naar de voorschrijver die auteur is van de medicatieafspraak die aanleiding vormde voor het vermoeden van aanwezigheid van deze contra-indicatie.
  • Het systeem van de zorgverlener-ontvanger ontvangt het bericht en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.

Postproces

  • Het ontvangende systeem stuurt in reactie op het voorstel voor de contra-indicatie een technische ontvangstbevestiging terug naar het sturende systeem.
  • De zorgverlener-ontvanger beoordeelt en beantwoordt het voorstel voor de contra-indicatie. Afhankelijk van de beoordeling geeft de zorgverlener-ontvanger al dan niet vervolg aan het voorstel via het voltooien van de voorgestelde registratie of het doorvoeren van de voorgestelde wijziging of beëindiging.

Usecase 3b Zorgverlener stuurt antwoord voorstel contra-indicatie (AVCI)

Preproces

  • De zorgverlener-verstuurder heeft een voorstel voor een te registreren, te wijzigen of te beëindigen contra-indicatie ontvangen en heeft dit voorstel beoordeeld. Bij beoordeling van het voorstel geeft de zorgverlener-verstuurder aan of het voorstel akkoord is of afgewezen wordt.
  • In zijn XIS is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.

Proces

  • De zorgverlener-verstuurder stuurt een antwoord op de voorgestelde contra-indicatie naar de zorgverlener die auteur is van het voorstel.
  • Het systeem van de zorgverlener-ontvanger ontvangt het bericht en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.

Postproces

  • Het ontvangende systeem stuurt in reactie op het antwoord op de voorgestelde contra-indicatie een technische ontvangstbevestiging terug naar het sturende systeem.
  • Het ontvangende systeem kan het antwoord gebruiken voor afhandeling van het eerder opgestelde voorstel.

5.4.3 Bedrijfsrollen en Unified Modeling Language (UML) activiteitendiagram

De usecases VCI en AVCI kennen elk twee bedrijfsrollen.

VCI:

  • Verstuurder (van voorstel contra-indicatie)
  • Ontvanger

AVCI:

  • Verstuurder (van antwoord voorstel contra-indicatie)
  • Ontvanger

Tabel 5a en Tabel 5b geven een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen deze usecases.
Zie ook Figuur 13.

Tabel 5a. Bedrijfsrollen voor usecase 3a
Bedrijfsrol (actor) Activiteit
Verstuurder (van voorstel contra-indicatie) Stuurt een voorstel van een vermoede contra-indicatie naar een andere zorgverlener[1]
Ontvanger Ontvangt het voorstel voor registratie van een contra-indicatie
  1. Het is ook mogelijk om een voorstel voor wijziging of beëindiging van een reeds geregistreerde contra-indicatie op te stellen.
Tabel 5b. Bedrijfsrollen voor usecase 3b
Bedrijfsrol (actor) Activiteit
Verstuurder (van antwoord voorstel contra-indicatie) Stuurt een antwoord op het voorstel van een vermoede contra-indicatie naar de zorgverlener die dit voorstel heeft verstuurd[1]
Ontvanger Ontvangt het antwoord op het voorstel voor registratie van een contra-indicatie
  1. Het is ook mogelijk om een voorstel voor wijziging of beëindiging van een reeds geregistreerde contra-indicatie op te stellen.

5.4.4 Informatieoverdracht

5.4.4.1 Systemen & Systeemrollen

Alle bedrijfsrollen (verstuurder, ontvanger) maken ieder gebruik van een systeem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken. In usecase 3a en 3b geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:

VCI:

  • CIO-VCS: VoorstelContraIndicatieSturendSysteem; of
  • CIO-VCO: VoorstelContraIndicatieOntvangendSysteem

AVCI:

  • CIO-ACS: AntwoordVoorstelContraIndicatieSturendSysteem; of
  • CIO-ACO: AntwoordVoorstelContraIndicatieOntvangendSysteem

Zie ook Figuren 14a en 14b.

5.4.4.2 Transacties & Transactiegroepen

Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep. Voor deze usecases wordt gebruik gemaakt van:

Transactiegroep Voorstel contra-indicatie (PUSH):

  • Sturen voorstel contra-indicatie
  • Ontvangstbevestiging voorstel contra-indicatie

Transactiegroep Antwoord voorstel contra-indicatie (PUSH):

  • Sturen antwoord voorstel contra-indicatie
  • Ontvangstbevestiging antwoord voorstel contra-indicatie

De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR. Eén gegevens binnen de transactiegroep van usecase 3a bevat een voorwaarde, die hieronder nader wordt toegelicht:

  • MedicatieContraIndicatie.Alert.RelatieAlert: Een voorstelbericht van een medicatie contra-indicatie kan een nieuwe medicatie contra-indicatie of een wijziging of afsluiting van een bestaande medicatie contra-indicatie bevatten. Indien het voorbericht een wijziging of een afsluiting bevat, wordt gesteld dat een relatie wordt gelegd via het identificatienummer van de bestaande registratie.

5.4.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen

Bedrijfsactiviteiten hebben een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep.
Het overzicht in Tabel 6 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Zie ook Figuur 15.

Tabel 6. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor usecase 3
Usecase Transactiegroep Transactie Systeemrol Systeem Bedrijfsrol
Zorgverlener stuurt voorstel contra-indicatie Voorstel contra-indicatie (PUSH) Sturen voorstel contra-indicatie CIO-VCS XIS Verstuurder (van voorstel contra-indicatie)
Ontvangen voorstel contra-indicatie CIO-VCO XIS Ontvanger
Zorgverlener stuurt antwoord voorstel contra-indicatie Antwoord voorstel contra-indicatie (PUSH) Sturen antwoord voorstel contra-indicatie CIO-ACS XIS Verstuurder (van antwoord voorstel contra-indicatie)
Ontvangen antwoord voorstel contra-indicatie CIO-ACO XIS Ontvanger

5.4.5 Figuren

Usecase 3a: Zorgverlener stuurt voorstel contra-indicatie (VCI)

Usecase 3b: Zorgverlener ontvangt antwoord voorstel contra-indicatie (AVCI)

5.5 Usecase 4: Patiënt raadpleegt beschikbaargestelde contra-indicaties in de PGO

5.6 Usecase 5: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde geneesmiddelovergevoeligheden

5.6.1 Doel en Relevantie

Een zorgverlener die een bepaald geneesmiddel wil voorschrijven/ verstrekken krijgt inzicht in stoffen waarop bewaakt wordt in de keten, overgevoeligheden-intoleranties en reacties die bekend zijn bij de patiënt. Alleen met een actueel en volledig overzicht kan een zorgverlener bij voorschrijven/verstrekken goed de medicatiebewaking doen. Ook voor toedieners kan het bij patiëntcontact relevant zijn om deze informatie op te vragen.
Zie onderstaande ‘patient journeys’ voor de relevantie van deze usecase.

Patient journey A
Raadplegen van beschikbaargestelde gegevens over o.a. overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid bij preoperatieve screening.
Een patiënt heeft een afspraak bij de anesthesioloog voor een preoperatieve screening vanwege een geplande liesbreukoperatie. De anesthesioloog vraagt gegevens van het medicatie-overzicht van de patiënt op (door te 'raadplegen'). Hierin staan o.a. de stoffen waarop bewaakt wordt. Een longarts van een ander ziekenhuis heeft bij een eerdere opname voor deze patiënt aldaar gegevens over een overgevoeligheid voor amoxicilline/ clavulaanzuur vastgelegd evenals het besluit om hierop te bewaken, het middel mag niet meer gegeven worden. De longarts heeft deze informatie beschikbaargesteld. De anesthesioloog neemt de gegevens over deze overgevoeligheden over in het eigen ziekenhuisinformatiesysteem. Op deze manier kunnen zorgverleners in het ziekenhuis rekening houden met alle stoffen waarop in de keten bewaakt wordt.
Patient journey B
Raadplegen van beschikbaargestelde gegevens over o.a. overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid bij verstrekking van gewijzigde medicatie.
Een patiënt komt bij de apotheek met een recept voor aanvullende medicatie tegen hoge bloeddruk, voorgeschreven door de cardioloog. Voor het ter hand stellen van de medicatie vraagt de apotheker het medicatie-overzicht op ('raadpleegt'). Hierin staan o.a. de stoffen waarop bewaakt wordt. Een aantal jaar geleden blijkt de huisarts een overgevoeligheid voor enalapril vastgesteld te hebben, op basis van anamnese. De huisarts heeft hiervoor een bewakingsbesluit geregistreerd. Deze gegevens stelt de huisarts beschikbaar. De apotheker neemt deze overgevoeligheid over in het eigen apotheekinformatiesysteem. Zo kan de apotheker rekening houden met alle stoffen waarop in de keten bewaakt wordt.

5.6.2 Proces en Context

Preproces

  • De apotheker neemt deze overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid over in het eigen apotheekinformatiesysteem. Zo kan de apotheker rekening houden met alle stoffen waarop in de keten bewaakt wordt.
  • In hun systemen is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.

Proces

  • Deze individuele zorgverleners-vastleggers stellen die gegevens beschikbaar.
  • De zorgverlener-opvrager raadpleegt via zijn systeem de systemen van de beschikbaarstellende zorgverleners voor de vastgelegde gegevens over deze bewakingsbesluiten met evt. overgevoeligheid-intolerantie en de opgetreden reactie(s) bij dit patiëntidentificatienummer.
    • Bij het raadplegen kan hij indien noodzakelijk met een peildatum aangeven vanaf welke datum hij dit doet.
  • Het systeem van de zorgverlener-opvrager ontvangt alle berichten en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.

Postproces

  • De zorgverlener-opvrager neemt de gegevens over de overgevoeligheid in het kader van medicatieveiligheid (bewakingsbesluit, overgevoeligheid-intolerantie, reactie) over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.

5.6.3 Bedrijfsrollen en Unified Modeling Language (UML) activiteitendiagram

Deze usecase kent twee bedrijfsrollen:

  • Opvrager
  • Vastlegger (van gegevens over geneesmiddelovergevoeligheid)

Tabel 7 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen deze usecase.
Zie ook Figuur 16.

Tabel 7. Bedrijfsrollen voor usecase 5
Bedrijfsrol (actor) Activiteit
Opvrager Raadpleegt gegevens over een geneesmiddelovergevoeligheid bij de vastlegger
Vastlegger (van gegevens over geneesmiddelovergevoeligheid) Stelt de vastgelegde gegevens over een geneesmiddelovergevoeligheid beschikbaar aan de keten

5.6.4 Informatieoverdracht

5.6.4.1 Systemen & Systeemrollen

Alle bedrijfsrollen (vastlegger, opvrager) maken ieder gebruik van een systeem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken. In usecase 5 geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:

  • CIO-GOR: GeneesmiddelOvergevoeligheidRaadplegendSysteem; of
  • CIO-GOB: GeneesmiddelOvergevoeligheidBeschikbaarstellendSysteem

Zie ook Figuur 17.

5.6.4.2 Transacties & Transactiegroepen

Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep.
Voor deze usecase wordt gebruik gemaakt:

Transactiegroep Geneesmiddelovergevoeligheid (PULL):

  • Raadplegen geneesmiddelovergevoeligheid
  • Beschikbaarstellen geneesmiddelovergevoeligheid.

De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR. Sommige gegevens binnen deze transactiegroep bevatten een aantal voorwaardes. Hieronder wordt aanvullende informatie over deze condities per relevant element gedeeld:

  • Geneesmiddelovergevoeligheid.BewakingBesluit.BesluitGrond: In een BewakingBesluit is het verplicht om een BesluitGrond uit te wisselen om aan te geven op basis waarvan er is besloten om te starten of te stopen met bewaken op een geneesmiddel. Er is een mogelijkheid om te verwijzen naar een OvergevoeligheidIntolerantie of een Reactie, of een code te kiezen als BesluitReden (zie 2.3 voor toelichting over de bouwstenen en de samenhang). Echter, het is mogelijk om maar één van deze drie opties te kiezen.
    • Dit betekent ook dat, indien als BesluitGrond iets anders is gekozen van een code uit de BesluitReden codelijst, OvergevoeligheidIntolerantie en/of Reactie (en onderliggende bouwstenen) enkel worden uitgewisseld in deze transacties als het gekoppeld is aan een BewakingBesluit.
  • Geneesmiddelovergevoeligheid.BewakingBesluit.Toelichting: Indien een BesluitGrond niet aanwezig is, zoals in het punt hierboven is beschreven, wordt verplicht gesteld dat in het toelichtingsveld een schriftelijke uitleg wordt gegeven van de besluitreden om te starten of te stoppen met bewaken op een geneesmiddel.
  • Geneesmiddelovergevoeligheid.BewakingBesluit.RelatieBewakingBesluit: Een registratie van een BewakingBesluit kan een nieuwe registratie zijn of een wijziging of afsluiting van een bestaande registratie. Bij een afsluiting wordt gesteld dat een relatie wordt gelegd via het identificatienummer van de voorgaande registratie, zodat inzichtelijk wordt welk BewakingBesluit wordt gestopt. Bij een wijziging is het mogelijk om dit identificatienummer uit te wisselen via dit element. Bij nieuwe registraties is het invullen van het identificatienummer van een voorgaande registratie niet toegestaan.
  • RegistratieInformatie.Informatiebron: Ondanks dat er in het model drie verschillende informatiebronnen zijn opgenomen (Zorgverlener, Patient, Contactpersoon), is het niet mogelijk om meer dan één van de drie concepten te kiezen als bron voor de informatie in het gegevensobject.

5.6.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen

Bedrijfsactiviteiten hebben een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep.

Het overzicht in Tabel 8 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Zie ook Figuur 18.

Tabel 8. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor usecase 5
Usecase Transactiegroep Transactie Systeemrol Systeem Bedrijfsrol
Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde geneesmiddelovergevoeligheden. Geneesmiddelovergevoeligheid (PULL) Raadplegen geneesmiddelovergevoeligheid CIO-GOR XIS Opvrager
Beschikbaarstellen geneesmiddelovergevoeligheid CIO-GOB XIS Vastlegger

5.6.5 Figuren

Usecase 5: Zorgverlener raadpleegt beschikbaargestelde geneesmiddelovergevoeligheden

5.7 Usecase 6: Zorgverlener stuurt geneesmiddelovergevoeligheden bij het ontbreken van patiënttoestemming.

5.7.1 Doel en Relevantie

Een zorgverlener besluit te bewaken op een stof (geneesmiddel) op basis van een overgevoeligheid-intolerantie of opgetreden reactie. Deze zorgverlener legt minimaal een bewakingsbesluit vast. De keuze voor actief sturen van gegevens hangt samen met de manier hoe de wetgeving naar de praktijk wordt vertaald (zie hiervoor paragraaf 1.3.1). Door gegevens over bewakingsbesluiten, overgevoeligheden-intoleranties en reacties actief aan een andere zorgverlener te sturen, kan deze hier rekening mee houden bij het bestaande voorschrijf- / verstrekkingbeleid.
Zie onderstaande patient journey voor de relevantie van deze usecase.

Patient journey
Sturen van gegevens over o.a. overgevoeligheden in het kader van medicatieveiligheid bij ontbreken van patiënttoestemming.
Een patiënt meldt zich bij de huisarts vanwege een zwelling van de tong en lippen na het slikken van naproxen. De zwelling hield een paar uur aan. De huisarts legt gegevens vast over de reactie op naproxen in het eigen huisartsinformatiesysteem. Hij legt ook vast dat de patient een overgevoeligheid heeft voor naproxen. Vervolgens stuurt de huisarts deze gegevens actief naar de apotheek. De apotheker ontvangt dit direct (hoeft hiervoor niet eerst "te raadplegen"). De apotheker kan deze gegevens overnemen in het eigen apotheekinformatiesysteem. De overgevoeligheid komt daardoor meteen beschikbaar voor de medicatiebewaking.

5.7.2 Proces en Context

Preproces

  • De zorgverlener-verstuurder heeft bij patiëntcontact geraadpleegd welke gegevens over bewakingsbesluit, overgevoeligheid-intolerantie en reactie beschikbaar zijn.
  • Hij legt nog niet aanwezige actuele gegevens hierover vast in het eigen informatiesysteem.
  • In zijn systeem is het patiëntidentificatienummer (ID) aanwezig.
  • In zijn systeem is aangegeven dat de patiënt geen toestemming geeft voor het beschikbaarstellen van gegevens.

Proces

  • De zorgverlener-verstuurder stuurt via zijn systeem de actuele gegevens over de bewakingsbesluiten, overgevoeligheden-intoleranties en reacties waarvan deze zorgverlener de bron is, naar het systeem van de andere zorgverlener.
  • Het systeem van de zorgverlener-ontvanger ontvangt het bericht en toont deze gegevens overzichtelijk op het scherm.

Postproces

  • Het ontvangende systeem stuurt een technische ontvangstbevestiging terug naar het sturende systeem.
  • De zorgverlener-ontvanger neemt de gegevens over in zijn systeem. Het systeem kan de gegevens gebruiken voor de medicatiebewaking.

5.7.3 Bedrijfsrollen en Unified Modeling Language (UML) activiteitendiagram

De usecase kent twee bedrijfsrollen:

  • Verstuurder (van gegevens van geneesmiddelovergevoeligheid)
  • Ontvanger

Tabel 9 geeft een overzicht van de bedrijfsrollen en activiteiten binnen deze usecase.
Zie ook Figuur 19.

Tabel 9. Bedrijfsrollen usecase 6

Bedrijfsrol (actor) Activiteit
Verstuurder (van gegevens van geneesmiddelovergevoeligheid) Stuurt de vastgelegde gegevens over een geneesmiddelovergevoeligheid naar de ontvanger
Ontvanger Ontvangt de gegevens over een geneesmiddelovergevoeligheid van de verstuurder

5.7.4 Informatieoverdracht

5.7.4.1 Systemen & Systeemrollen

Alle bedrijfsrollen (verstuurder, ontvanger) maken ieder gebruik van een systeem. Deze systemen kennen (hebben) ieder verschillende systeemrollen, die het uitwisselen van gegevens tussen deze systemen mogelijk maken.
In deze usecase geldt: per bedrijfsrol vervult elk systeem één systeemrol, namelijk:

  • CIO-GOS: GeneesmiddelOvergevoeligheidSturendSysteem; of
  • CIO-GOO: GeneesmiddelOvergevoeligheidOntvangendSysteem

Zie ook Figuur 20.

5.7.4.2 Transacties & Transactiegroepen

Het uitwisselen van gegevens tussen de verschillende systeemrollen gebeurt op basis van transacties. Een verzameling van transacties (bijvoorbeeld een vraag- en antwoordbericht) vormt een zogeheten transactiegroep.
Voor deze usecase wordt gebruik gemaakt van:

Transactiegroep Geneesmiddelovergevoeligheid (PUSH):

  • Sturen geneesmiddelovergevoeligheid
  • Ontvangstbevestiging geneesmiddelovergevoeligheid.

De gegevenselementen die als onderdeel van de transacties tussen systeemrollen worden uitgewisseld, zijn gespecificeerd in ART-DECOR.
Sommige gegevens binnen deze transactiegroep bevatten een aantal voorwaardes, waarvan hieronder aanvullende informatie over deze condities per relevant element wordt gedeeld:

  • Geneesmiddelovergevoeligheid.BewakingBesluit.BesluitGrond: In een BewakingBesluit is het verplicht om een BesluitGrond uit te wisselen om aan te geven op basis waarvan er is besloten om te starten of te stopen met bewaken op een geneesmiddel. Er is een mogelijkheid om te verwijzen naar een OvergevoeligheidIntolerantie of een Reactie, of een code te kiezen als BesluitReden (zie 2.3 voor toelichting over de bouwstenen en de samenhang). Echter, het is mogelijk om maar één van deze drie opties te kiezen.
    • Dit betekent ook dat, indien als BesluitGrond iets anders is gekozen van een code uit de BesluitReden codelijst, OvergevoeligheidIntolerantie en/of Reactie (en onderliggende bouwstenen) enkel worden uitgewisseld in deze transacties als het gekoppeld is aan een BewakingBesluit.
  • Geneesmiddelovergevoeligheid.BewakingBesluit.Toelichting: Indien een BesluitGrond niet aanwezig is, zoals in het punt hierboven is beschreven, wordt verplicht gesteld dat in het toelichtingsveld een schriftelijke uitleg wordt gegeven van de besluitreden om te starten of te stoppen met bewaken op een geneesmiddel.
  • Geneesmiddelovergevoeligheid.BewakingBesluit.RelatieBewakingBesluit: Een registratie van een BewakingBesluit kan een nieuwe registratie zijn of een wijziging of afsluiting van een bestaande registratie. Bij een afsluiting wordt gesteld dat een relatie wordt gelegd via het identificatienummer van de voorgaande registratie, zodat inzichtelijk wordt welk BewakingBesluit wordt gestopt. Bij een wijziging is het mogelijk om dit identificatienummer uit te wisselen via dit element. Bij nieuwe registraties is het invullen van het identificatienummer van een voorgaande registratie niet toegestaan.
  • RegistratieInformatie.Informatiebron: Ondanks dat er in het model drie verschillende informatiebronnen zijn opgenomen (Zorgverlener, Patient, Contactpersoon), is het niet mogelijk om meer dan één van de drie concepten te kiezen als bron voor de informatie in het gegevensobject.

5.7.4.3 Samenhang bedrijfsrollen, activiteiten, transacties, systeemrollen en transactiegroepen

Bedrijfsactiviteiten hebben een bepaalde transactie tot gevolg. Deze transactie wordt uitgevoerd door een systeemrol, en maakt onderdeel uit van een transactiegroep.

Het overzicht in Tabel 10 maakt het mogelijk direct de gewenste scenario’s, transactiegroepen en/of transacties te raadplegen in ART-DECOR.
Zie ook Figuur 21.

Tabel 10. Referenties naar transacties in ART-DECOR voor usecase 6
Usecase Transactiegroep Transactie Systeemrol Systeem Bedrijfsrol
Zorgverlener stuurt geneesmiddelovergevoeligheden bij het ontbreken van patiënttoestemming. Geneesmiddelovergevoeligheid (PUSH) Sturen geneesmiddelovergevoeligheid CIO-GOS XIS Verstuurder
Ontvangen geneesmiddelovergevoeligheid (sturen technische ontvangstbevestiging) CIO-GOO XIS Ontvanger

5.7.5 Figuren

Usecase 6: Zorgverlener stuurt geneesmiddelovergevoeligheden bij het ontbreken van patiënttoestemming

5.8 Usecase 7: Patiënt raadpleegt beschikbaargestelde geneesmiddelovergevoeligheden in de PGO

6 Releasenotes

In Tabel 11 staan de wijzigingen in deze informatiestandaard die vanaf de eerste publicatie (versie 2.0.0-beta.1) hebben plaatsgevonden.
Meer informatie is te vinden op de pagina Releasenotes CiO.

Tabel 11. Wijzigingen per versie

Versienummer Datum Omschrijving
2.0.0-beta.1 1 mei 2023 Eerste publicatie
2.0.0-beta.2 15 december 2023 Belangrijke wijzigingen in onderliggende informatiemodellen, anticiperend op zibs prepublicatie 2024.
2.0.0-beta.3 30 september 2024 Gebruik van zibs prepublicatie 2024. Toevoeging VCI-AVCI usecase.