Werkwijze Infusen Kickstart
Click here for the English live version
Inhoud
- 1 Inleiding
- 2 Voorschrijven
- 3 Ter hand stellen
- 4 Toedienen
- 5 Praktijkvoorbeelden infusen
- 5.1 Praktijkvoorbeeld 1: Gereedmaken infuus door apotheker
- 5.2 Praktijkvoorbeeld 2: Toediening met een ander spoelmiddel dan het oplosmiddel
- 5.3 Praktijkvoorbeeld 3: Toediening met hetzelfde spoelmiddel als het oplosmiddel
- 5.4 Praktijkvoorbeeld 4: Onvolledige infuustoediening registreren door middel van een correctie
- 5.5 Praktijkvoorbeeld 5: Correctie vastleggen in MTD na wijziging in toedieningssnelheid
1 Inleiding
De informatiestandaard voor Medicatieproces 9 (MP9) is nog niet volledig ontwikkeld. Voor de uitwisseling van informatie over infuustherapie is onder andere extra ontwikkeling vereist. Voor de Kickstart zijn er specifieke afspraken gemaakt op basis van besluit VO37 van de kernteambesluiten. Dit besluit verduidelijkt echter niet voldoende wat er wel en niet wordt uitgewisseld met betrekking tot infuusgegevens. In samenwerking met de toediensectoren, de Medisch specialistische zorg (MSZ) en verschillende softwareleveranciers is er een verdere ontwikkeling gerealiseerd. Hieronder wordt dit toegelicht in diverse situaties.
Deze werkwijze is van toepassing op de Kickstart en zal gelijktijdig worden verder ontwikkeld.
2 Voorschrijven
Voor het voorschrijven van infuustherapie in de Kickstart geldt de volgende afspraak:
In de medicatieafspraak (MA) wordt de werkzame stof vermeld. Een verwijzing naar een schema of protocol dat aangeeft hoe het het infuus gereed gemaakt moet worden, evenals het oplosmiddel, kan worden opgenomen in het data-element ‘Toelichting’. Dit geldt eveneens voor (kortwerkende) insulines.
Als er meerdere werkzame stoffen worden voorgeschreven, leidt dit doorgaans tot evenveel MA’s of een magistraal. In het geval van een infuusbereiding die in de G-standaard is opgenomen en meerdere werkzame stoffen bevat, kan dat specifieke product geselecteerd worden in de MA. Dit resulteert niet in meerdere MA's.
3 Ter hand stellen
3.1 Klinische situatie
In de klinische situatie wordt het oplosmiddel meestal niet apart voorgeschreven. Een enkele toedieningsafspraak (TA) met de werkzame stof is doorgaans voldoende.
3.2 Ambulante situatie
In de thuissituatie kan zowel de apotheek als de toediener het geneesmiddel voor toediening gereed maken.
3.2.1 Gereedmaken infuus door apotheker
De apotheker stelt een TA op met een magistraal, waarin zowel het geneesmiddel als het gebruikte oplosmiddel als ingrediënt worden geregistreerd. Dit verschijnt als één regel op de toedienlijst. Zie hiervoor praktijkvoorbeeld 1.
3.2.2 Gereedmaken infuus door toediener
De apotheker verstrekt niet alleen de werkzame stof wanneer het infuus door de toediener wordt gereedgemaakt. Ook worden bijbehorende hulpmiddelen verstrekt, zoals een oplosmiddel en/of een middel om de lijn te spoelen. Daarom worden er twee aparte, parallelle TA's en medicatieverstrekkingen (MVE's) aangemaakt onder één medicamenteuze behandeling (MBH): één voor het geneesmiddel en één voor het oplosmiddel. Dit resulteert in twee aparte regels op de toedienlijst. Hierop moet ook duidelijk vermeld staan waarvoor een hulpmiddel gebruikt dient te worden. Zie hiervoor praktijkvoorbeelden 2 en 3.
4 Toedienen
Specifieke afspraken zijn gemaakt voor medicatietoedieningen (MTD's) die enkel van toepassing zijn tijdens de Kickstart. Niet alle MTDs en andere infuusgegevens zullen worden uitgewisseld en zijn dan ook niet beschikbaar in de keten voor bijvoorbeeld een overzicht ten behoeve van toedieningen. Hieronder volgt een toelichting:
- Eén werkzame stof: MTD's van infusen met één werkzame stof, die al dan niet voor toediening gereed worden gemaakt, worden geregistreerd in het informatiesysteem en uitgewisseld. Bijbehorende MA's en TA's worden ook uitgewisseld.
- Twee werkzame stoffen: MTD's van infusen met twee werkzame stoffen kunnen geregistreerd worden, maar worden niet uitgewisseld. Tenzij het als magistraal wordt geregistreerd in één MA en TA. Dan kunnen de MTD's wél worden uitgewisseld. Bijbehorende MA’s en TA’s worden ook hier uitgewisseld.
- Toedieningssnelheid: De toedieningssnelheden die in de MA en de TA zijn beschreven, worden eveneens in de MTD opgenomen en kunnen worden uitgewisseld. Dit geldt voor zowel continue infusen als giften. Zie hiervoor praktijkvoorbeeld 5.
Wanneer toedieningssnelheden echter niet zijn vastgelegd in de MA of de TA en een toediener brengt zelf een wijziging aan, wordt dit niet in de MDT uitgewisseld, bijvoorbeeld bij een perfuserpomp.
- Volume: Bij het aanhangen van een nieuwe spuitpomp of infuuszak bij de patiënt wordt het totale volume in de MDT geregistreerd en uitgewisseld. Als alleen een gedeelte van het totale volume is toegediend, kan dit worden bijgewerkt door de MTD te corrigeren. Dit gebeurt door middel van een aanvullende MTD, waarin het restvolume van de infuuszak wordt geregistreerd. Dit wordt als een negatief getal vastgelegd, bijvoorbeeld –200 ml. Hiermee kan de totale toediening berekend worden. Het originele volume van bijvoorbeeld 1 liter, min het restvolume van 200 ml, resulteert in een totale toediening van 1000 - 200 = 800 ml. Zie hiervoor praktijkvoorbeeld 4.
- Opname/ontslag: In situaties van opname of ontslag kan het nodig zijn om een schriftelijke overdracht te doen van MTD’s of andere infuusgegevens die niet uitgewisseld kunnen worden. Hierbij kunnen relevante MTD’s van de afgelopen 24 uur worden meegegeven. Daarnaast kan ook het volume van een infuus dat meegaat, worden overgedragen.
5 Praktijkvoorbeelden infusen
5.1 Praktijkvoorbeeld 1: Gereedmaken infuus door apotheker
De voorschrijver maakt een voorschrift voor ceftriaxon 2000 mg, 1 maal daags gedurende 6 weken. De voorschrijver geeft in de toelichting van de MA aan dat de ceftriaxon in een elastomeerpomp geleverd moet worden.
De apotheek bereidt de ceftriaxon 2000 mg in de elastomeerpomp en maakt hiervoor een TA voor een magistraal, met daarin de werkzame stof en het oplosmiddel.
Als de elastomeerpomp als hulpmiddel vanuit de G-standaard in een TA geregistreerd wordt, dan zal het beschikbaar gesteld worden. Het is aan het ontvangende systeem om deze TA uit te filteren en niet op het medicatieoverzicht te tonen.
Een zorgmedewerker registreert de toediening van de ceftriaxon op het moment dat het pompje aangesloten wordt.
5.2 Praktijkvoorbeeld 2: Toediening met een ander spoelmiddel dan het oplosmiddel
Er is ceftriaxon 2000 mg intraveneus voorgeschreven voor minimaal 7 dagen. De patiënt krijgt dit thuis toegediend door de thuiszorg via een PICC-lijn. Dit is een centraal veneuze katheter die voor langere tijd kan blijven zitten. Deze lijn moet dagelijks worden doorgespoeld na het toedienen van de antibiotica.
De voorschrijver maakt een MA en VV voor de werkzame stof, ceftriaxon. De apotheker maakt twee TA’s aan voor het toedienen van het geneesmiddel: één voor het antibioticum en één voor het oplosmiddel, water voor injectie. Daarnaast wordt er een derde TA aangemaakt voor infuuszakjes NaCl 0,9% voor het spoelen van de lijn. Deze derde TA valt onder een andere MBH. Alle drie de verstrekkingen worden in een eigen MVE geregistreerd.
De toedieningen van het antibioticum en het oplosmiddel kunnen makkelijk gegroepeerd worden op de toedienlijst, aangezien ze onder dezelfde MBH vallen. Het spoelmiddel zal wellicht niet gegroepeerd zijn, doordat het een andere MBH betreft. Dit zal resulteren in drie afzonderlijke MTD’s.
5.3 Praktijkvoorbeeld 3: Toediening met hetzelfde spoelmiddel als het oplosmiddel
In verband met longontsteking krijgt een patiënt een antibioticakuur intraveneus voorgeschreven. De toediening zal aan het bed gereed gemaakt worden. De voorschrijver maakt een MA voor amoxicilline 1000 mg.
De apotheek maakt onder die MBH een TA voor zowel de amoxicilline poeder voor injectie, als voor de NaCl 0,9% ampullen voor het oplossen van de amoxicilline. In de toelichting wordt vermeld dat deze bestemd zijn voor het gereedmaken van de amoxicilline voor toediening.
Ook zijn er NaCl 0,9% ampullen nodig voor het spoelen van de lijn. Hiervoor moet een aparte TA worden gemaakt. Aangezien er maar één verstrekking van een middel per dag gedaan mag worden, moet de verstrekking van de NaCl 0,9% ampullen toereikend zijn voor zowel het gereedmaken van het middel voor toediening, als voor het spoelen van de lijn.
De toedieningen van het antibioticum en het oplosmiddel vallen onder één MBH, waardoor ze gegroepeerd kunnen worden op de toedienlijst. Het spoelmiddel zal wellicht niet gegroepeerd zijn, doordat het een andere MBH betreft. Dit zal resulteren in drie afzonderlijke MTD’s.
5.4 Praktijkvoorbeeld 4: Onvolledige infuustoediening registreren door middel van een correctie
Een voorschrijver maakt een MA voor morfine 1 mg/ml, 100 ml-toediening per infuus. De toedieningssnelheid wordt door de voorschrijver gesteld op 10 mg/uur. De apotheker maakt een TA voor Sendolor 1 mg/ml met toedieningssnelheid 10 mg/uur. Tijdens het toedienen krijgt de patiënt na 1 uur last van het infuus en wordt de medicatie gestopt. Na 1 uur inlooptijd zit er nog 90 mg in het infuuszak. Dit wordt geregistreerd als –90 mg. Hiermee kan worden berekend dat er 100 - 90 = 10 mg is toegediend. Zie paragraaf 4.3.15 van het FO voor vergelijkbare correcties.
5.5 Praktijkvoorbeeld 5: Correctie vastleggen in MTD na wijziging in toedieningssnelheid
Een voorschrijver maakt een MA voor morfine 1 mg/ml, 100 ml-toediening per infuus. De toedieningssnelheid wordt door de voorschrijver gesteld op 0,5 mg/uur. De apotheker maakt een TA voor Sendolor 1 mg/ml met toedieningssnelheid 0,5 mg/uur.
De zorgmedewerker die de Sendolor aansluit bij de patiënt, registreert de MTD.
Na drie dagen wordt de toedieningssnelheid door de voorschrijver opgehoogd naar 1 mg/uur. De zorgmedewerker corrigeert de MTD door in een nieuwe MTD de resterende hoeveelheid als negatief getal te registreren, in dit geval –62 mg. Hiermee kan berekend worden dat er per saldo 100 - 62 = 38 mg medicatie is toegediend met een toedieningssnelheid van 0,5 mg/uur.
Vervolgens wordt in een aanvullende MTD de nieuwe toedieningssnelheid van 1 mg/uur vermeld met een resterende hoeveelheid van 62 mg.